is een onmisbaar hulpmiddel voor de zelfstandige psychische ontwikkeling van het kind. Het ontwikkelt er waarneming en beweging door, maar het ervaart er ook allerlei eigenschappen van de objecten aan, krijgt de gelegenheid zich aan de werkelijkheid te toetsen, fantasieën te ontwikkelen, enz.
Naast speelgoed, dat zowel door jongens als door meisjes gebruikt wordt (bijv. de bal), bestaat er typisch jongens- en typisch meisjesspeelgoed (soldaatjes-poppen); naast speelgoed van aan de kinderleeftijd gebonden aard, bestaat er speelgoed dat ook door volwassenen gebruikt wordt (de bal).Reeds in de Egyptische graven heeft men beweegbaar speelgoed gevonden en poppen met genaaide kleren. Ook in Griekenland en Rome was houten speelgoed bekend, terwijl later ook voorwerpen uit aardewerk, ivoor of metaal gemaakt werden. In de Middeleeuwen waren het vooral ridderfiguren, terwijl in de 17de en 18de eeuw de luxe in het speelgoed een hoogtepunt bereikte. De fraaie 17de- en 18de-eeuwse poppenhuizen, waarvan er nog enkele in Nederland bewaard zijn (Rijksmuseum, Amsterdam; Gemeentemuseum, ’s-Gravenhage; Centraal Museum, Utrecht), worden ten onrechte wel als kinderspeelgoed beschouwd. Zij waren echter, tegelijk met andere verzamelingen (munten, schelpen, kruiden, penningen) uitsluitend een, zeer kostbare, liefhebberij van volwassenen.
Op het eind der 18de eeuw komt de mode der tinnen soldaatjes op en in dezelfde tijd vinden wij ook het automatische speelgoed. In de 19de en 20ste eeuw heeft men aan de verkeersmiddelen een ruimer plaats ingeruimd en de techniek ook aan het speelgoed dienstbaar gemaakt (electrisch gedreven spoortreinen). Paedagogisch is dat speelgoed verkeerd, dat het kind geen mogelijkheden biedt tot eigen initiatief, bijv. door overmaat van technische volmaaktheid. Elke leeftijd stelt zijn eigen eisen. Men vergelijke de hierna genoemde boeken van Hetzer, Riemens-Reurslag, Kawin.
Wat de speelgoedfabricage betreft, dit was oorspronkelijk natuurlijk handwerk. Maar reeds in de 16de eeuw ontwikkelde zich dit op sommige plaatsen (Neurenberg) tot een grootbedrijf. Houtrijke streken waren daarvoor bijzonder geschikt (Oberammergau, Tirol, Thüringen) en zijn dit tot de jongste tijd gebleven. In de loop der 19de eeuw ontstaat een geheel gemechaniseerde speelgoederenindustrie, waarvoor Duitsland tot aan Wereldoorlog I de voornaamste producent was; daarna is het door de V. S. van Noord-Amerika overvleugeld.
Lit.: Henry d’Allemagne, Histoire des jouets (1903); O. Seyffert en W. Trier, Spielzeug (1923); Gröber, Kinderspielzeug aus alter Zeit (1928); Anschütz, Die Spielwarenproduktionsstätten der Erde (1913); Grünspan, Die deutsche Spielwarenindustrie (Köln 1930); Geist-Mahlau, Spielzeug, Eine bunte Fibel (1938); H. Hetzer, Spiel und Spielzeug f. jedes Alter (1935); J. Riemens-Reurslag, Kinderen spelen (Amsterdam 1939); E. Kawin: The Wise Choice of Toys (Chicago 1938).