Duits economist en historicus (Ermsleben, in de Harz, 19 Jan. 1863 - Berlijn 18 Mei 1941), werd in 1890 professor te Breslau, daarna hoogleraar aan de Handelshogeschool te Berlijn en sedert 1917 aan de universiteit te Berlijn.
Niet als econoom, maar als historicus heeft hij de grootste bekendheid verworven. Wat zijn prestaties op zuiver economisch gebied betreft, dient te worden vermeld zijn ijveren voor de zgn. „voraussetzungslose” wetenschap. Herhaaldelijk is hij in verzet gekomen tegen de „ethische” economie, die nauw verband legt tussen ethiek en economie. Dat verzet werd aangevangen in het door Sombart en Max Weber geleide tijdschrift Archiv für Sozialwissenschaft und Sozialpolitik; een samenvatting van zijn standpunt gaf Sombart in zijn in 1930 verschenen boek Die drei National-ökonomien. Hierin wordt de eis gesteld dat de econoom slechts „objektiv schauende oder feststellende” mag zijn en zich niet met het „behoren te zijn” doch slechts met het „zijn” mag bezig houden.
Sombart is de geschiedschrijver van het socialisme, maar bovenal van het kapitalisme.
Grote opgang maakte zijn Sozialismus und Soziale Bewegung, dat talrijke drukken beleefde en in 1924 onder de titel Der proletarische Sozialismus sterke uitbreiding en verandering onderging. Opzien baarde een van Sombart’s laatste geschriften, het in 1934 uitgekomen Deutscher Sozialismus dat toenadering tot de nationaal-socialistische denkbeelden vertoont. Aan bestudering en ontleding van het kapitalisme heeft Sombart een groot deel van zijn leven gewijd. In het middelpunt staat zijn Der moderne Kapitalismus en daaromheen een reeks speciale studies als Luxus und Kapitalismus, Krieg und Kapitalismus, Der Bourgeois, Die Juden und das Wirtschaftsleben.
Zijn opvatting omtrent de ontwikkelingsgang van het kapitalisme komt in hoofdzaak hierop neer: Pas in de 16de eeuw worden de eerste sporen van het kapitalisme aangetroffen, door hem als Frühkapitalismus betiteld. Eerst bij de ontplooiing van het industriële systeem in de 19de eeuw (zie industriële revolutie) bereikt het zijn volle wasdom en kan van Hochkapitalismus worden gesproken. In de 20ste eeuw trad de verwording in, toen in plaats van de vrijheid, die vroeger het economisch leven kenmerkte, de gebondenheid door vakvereniging en ondernemersbond, door staat en wetgeving kwam. Sombart trekt een scherpe grenslijn tussen de vóórkapitalistische huishouding, met het handwerk als productie-eenheid, en de periode van de kapitalistische onderneming. In de vóórkapitalistische periode ontstond d.m.v. accumulatie van grondrente het kapitaal dat de grondslag zou vormen van de latere kapitalistische productie. Deze zgn. theorie van de geaccumuleerde grondrente vond evenwel veel bestrijders en is thans een goeddeels overwonnen standpunt.
Het gemis aan evenwichtigheid in de onderzoekingen van Sombart — dit komt vooral in Die Juden und das Wirtschaftsleben tot uiting, waar hij tot verbijsterende resultaten komt — heeft zich vooral in zijn historische studiën gewroken en het heeft zijn reputatie als historicus sterk geschaad.
PROF. MR P. A. DIEPENHORST
Bibl.: Der proletarische Sozialismus (Marxismus) (Jena 1924); Der moderne Kapitalismus, 3 dln (München en Leipzig 1901-1927). Het 3de dl verscheen onder de titel: Das Wirtschaftsleben im Zeitalter des Hochkapitalismus (München en Leipzig 1913); Krieg und Kapitalismus (München en Leipzig 1913); Der Bourgeois, Zur Geistesgeschichte des modernen Wirtschaftsmenschen (München en Leipzig 1913); Die Juden und das Wirtschaftsleben (München en Leipzig 1913); Die drei National-ökonomien (München en Leipzig 1930).
Lit.: Festschr. für W. S., hrsg. v. A. Spiethoff (1933): M. J. Plotnik, W.
S. and his Type of Economics, diss. Columbia Univ. 1937); V. Leemans, W. S., zijn economie en zijn socialisme (Antwerpen 1939); W. Ziegenfuss, W. S., in: Schmollers Jahrb. LXIX (1949).