het noordelijkste der Duitse middelgebergten, verheft zich tussen de Leine en de Saaie op de grenzen van Nederen Opper-Saksen als de scheiding tussen het Hoog- en Nederduits. De Harz is 92 km lang en 33 km breed; de hoofdrichting is van O.Z.O. naar W.N.W.
De hellingen zijn over het algemeen steil, vooral in het N., het minst tussen Sangerhausen en Eisleben, waar de Harz in een heuvelland, de Vorharz, overgaat. De oppervlakte van het gebergte bedraagt 2030 km2.Men verdeelt de Harz in de Opper- en de Neder-Harz, gescheiden door de lijn Lauterburg-Wernigerode. De Opper-Harz, in driehoeksvorm, bevat in het midden het Klausthaler plateau met een grootste hoogte van 763 m, nl. de Schalke. De oostzijde van het plateau wordt begrensd door een hogere rug (hoogste top Wolfswarte, 920 m) met toppen van 810-860 m. In het W. van de Opper-Harz ontspringen de Innerste, Oker en Söse. Het N.O. deel van de Opper-Harz wordt gevormd door het Brockengebergte. Het bestaat uit graniet en vormt de waterscheiding tussen de Elbe en de Wezer.
De hoogste toppen zijn Brocken* (1142 m), de Heinrichshöhe (1044 m) en de Königsberg (1029 m)*. Ten Z.W. van de Brocken liggen de Oderteich (724 m) en de Rehberg (894 m). Ten Z.O. van de Brocken strekt zich de granietrug langs de Bode tot voorbij Schierke uit. De Neder-Harz is een uitgestrekte hoogvlakte, slechts door de Ramberg (graniet, 575 m) en de Auerberg (porfier) onderbroken. Men verdeelt hem in het plateau van Elbingerode en dat van Harzgerode. Door het eerste, met een gemiddelde hoogte van 470 m, stroomt de Bode met haar bronrivieren, in welker dalwanden zich de Hermanns-, Baumanns- en Bielshöhle bevinden. Door het plateau van Harzgerode stromen de Wipper en de Selke.
De kern van het gebergte bestaat uit silurische, devonische en onder-carbonische grauwacke-, kwartsiet- en zandsteenlagen, doorbroken door dieptegesteenten en eruptieve gesteenten, waarover mantelvormige lagen van het boven-carboon, Perm, Trias, Jura en Krijt uitgebreid zijn, waarin als eruptieve gesteenten weder melafier en porfyriet optreden. De noordrand bestaat vooral uit zandstenen uit het Keuper, Jura en het Krijt; de zuidrand uit kalksteen en gips uit het Zechstein, waarin gipsholen en karstverschijnselen (grotten en dolinen) optreden. In de IJstijd had de Harz zelf geen gletsjers, doch het benedengedeelte van het gebergte werd bedekt door het Baltische landijs. De Harz is rijk aan delfstoffen: zilver, lood, koper en ijzer in de Opper-Harz, zilver, koper en lood in de Neder-Harz. Reeds vroeg werden hier ertsen ontgonnen, evenwel was de mijnbouw vóór 1500, afgezien van de Rammelsberg bij Goslar, weinig belangrijk.
Het klimaat (z Duitsland) is in de hoogste delen vrij ruw; de sneeuw blijft op 850 m hoogte gemiddeld 136 dagen, op 1000 m hoogte 162 dagen liggen. Op de Brocken (1150 m) is de jaarlijkse neerslag 1640 mm, de Jan.-temperatuur -4,5 gr. C., de Juli-temperatuur 10 gr. C. (jaartemperatuur 2,2 gr. C.).
De Harzbewoners vormen een gemengd type, zij zijn van Opper- en Nedersaksische en Thüringse stam afkomstig. Zij leven van mijnbouw, steenhouwerij, bosbouw en veehouderij en in de Neder-Harz van akkerbouw. Voorts vormt ook het toeristenverkeer een belangrijk middel van bestaan.
Lit.: Dahlgrün, Erdmannsdörfer u. Schrill, Geol. Führer durch den Harz (2 dln, 1925); Fr. Stolberg, Die Höhlen des Harzes (1916); H. Dörries, Die Städte am Nordrand des Harzes (1929); W. Hochgrave, Vom grünen Harz (1931); F.
Meinecke, Zur Morphologie des Harzes u. seines südl. Vorlandes (1937); M. S. Zöllich, Zur Deckenfrage i. d. Mittelharz (1939).