vormen het hoofdbestanddeel van de bevolking van West-Java; alleen in Djakarta en omgeving, Cheribon en omgeving en de noordelijke kuststrook van Bantam is de bevolking overwegend niet-Soendanees. De Soendanees is nauwverwant aan de Javaan, van wie hij niettemin uiterlijk — hij is o.m. iets lichter van kleur — maar vooral cultureel verschilt.
Dit laatste wordt ten dele verklaard door het feit, dat het Hindoeïsme in Midden- en Oost-Java van meer betekenis is geweest dan in Soendaland. Zowel in taal, adat, als bijv. ook in haardracht en kleding — tegenover de sprekende kleurige baadjes van de Soendanese vrouw bijv. de blauwzwarte baadjes van de Javaanse — laat de Soendanees zich van de Javaan onderscheiden. Met de Javanen hebben de Soendanezen echter gemeen, dat zij een duidelijk standsonderscheid kennen, dat zich ook in het uiterlijk manifesteert: tegenover het fijnere, lichtkleurige type van de adel — welk type hier overigens minder sterk vertegenwoordigd is dan bij de Javanen — het grovere type van de lagere stand.De Soendanezen zijn veel overtuigder Mohammedanen dan de Javanen. Dit komt o.m. in de sterke positie, die de Daroel Islam in Soenda-land inneemt, tot uiting.
Hoofdmiddel van bestaan is de landbouw, in het bijzonder de rijstcultuur op sawah’s. Uit het minder door de natuur gezegende Bantam steken jaarlijks vele Soendanezen over naar de Lampongse Districten om daar als seizoenarbeiders een bestaan te vinden in de peper- en andere cultures. Velen vinden ook in de Europese cultures werk. De onder de invloed van deze laatste opgekomen bevolkingscultures leveren een niet onbelangrijke bijdrage voor de wereldmarkt.
PROF. DR H. TH. FISCHER
Lit.: B. Alkema, De Soendaneezen (in: De Volken van Ned.-Indië II, Amsterdam, 1921); K. A. H. Hidding, Gebruiken en godsd. d. Soendaneezen (Batavia, 1935); Hadji Hasan Moestapa, Over gewoonten en gebruiken der Soendaneezen (Verh.
Kon. Inst. v. T.L. en V., dl V, ’s-Gravenhage 1946).