(1), de westelijkste residentie van de provincie West-Java, heeft tot hoofdplaats Serang en beslaat een oppervlakte van 7953,5 km2. De oorspronkelijke naam van de residentie moet Banten geweest zijn; door de Portugezen werd zij Bantam genoemd.
Ten Z. wordt Bantam bespoeld door de Indische Oceaan, ten W. door Straat Soenda, welke er de Meeuwenbaai, de Welkomstbaai, de Peperbaai en de Bocht van Anjer vormt, en ten N. door de Javazee met de Bantambaai. In het O. grenst dit gewest aan de residenties Batavia en Buitenzorg. De kust is over het algemeen vlak, op sommige plaatsen zelfs moerassig.Hoger is zij alleen aan de Z.W. hoek, waar zich de Goenoeng Pajoeng verheft, en in het N.W., waar de St Nikolaaspunt het uiteinde vormt van de Goenoeng Gede; ook in het Z.O. is de kust hoog en rotsachtig. Behalve enige kleinere eilanden, behoren tot Bantam: het Prinseneiland en Dwars-inden-weg (Poeloe Sangeang) in Straat Soenda, Poeloe Pandjang in de Bantambaai, Poeloe Deli (Klappereiland) en Poeloe Tindjil (Trouwerseiland) in de Indische Oceaan. In het Z. ligt het zeer geaccidenteerde bergland van Zuid-Bantam. Naar het N. hangt het door een lage rug samen met het Danaugebergte aan welks Z. en Z.O.-rand zich de thans niet werkzame vulkanen de Karang (1778 m) en de Poelosari (1346 m) verheffen. Dit gebergte is een lage vulkaanruïne en de krater is thans een tot natuurmonument verklaarde moerassige vlakte. Op de grens van Bantam en Buitenzorg verheft zich de oud-vulkanische Halimoenketen, waarvan de hoogste top tot 1929 m reikt.
Rivieren met een betrekkelijk lange loop zijn de Tjiliman en de Tjiboengoer, welke in de Peperbaai, de Tjioedjoeng en de Tjidoerian, welke in de Javazee uitmonden.
Langs de noordkust vinden we een brede alluviale vlakte. Daarop volgt een plioceen laagland waar we de witte puimsteentuffen (zgn. Bantamtuffen) aantreffen. Ook in de hogere gedeelten komen deze tuffen, die door hun armoede aan fosfaten, kali, magnesium en ijzer opvallen, voor. De overvloedige regenval (Laboean en Menes hebben meer dan 4000 mm per jaar) maakte dat deze tuffen sterk werden uitgewassen zodat een weinig vruchtbare aarde aan de oppervlakte overbleef. In de noordelijke vlakte ligt de hoofdplaats Serang, die thans een 10 000 inw. zal tellen.
Karangantoe is de haven. Tussen de mond van de Tjidoerian en de delta van de Tjioedjoengliggen prachtige sawah’s. In het W. ligt de dun bevolkte vlakte van de Tjiliman en de Tjiboengoer. De belangrijkste plaatsjes zijn de vissershaven Laboean en Menes. Het noordelijk deel van deze vlakte is rijk aan sawah’s. In het Z.O. ligt het Hondjegebergte en verderop het schiereiland Djoengkoelon.
Dit schiereiland is, evenals het Prinseneiland, tot wildreservaat verklaard, om de banteng en de neushoorn die er nog voorkomen te beschermen. Naar het O. ligt het bergland van ZuidBantam, waar vulkanisch gesteente zowel als kalksteenlagen voorkomen maar dat de belangstelling heeft gewekt, doordat men er kolen — meest van eocene ouderdom — heeft aangetroffen (het Bajah- en Tjimandiri-kolenveld). De kolen zijn van behoorlijke kwaliteit, maar eerst zal de streek een beter verkeersnet moeten hebben aleer ze economische betekenis zullen verkrijgen. Bruinkolen (het Bodjongmanikveld) vindt men voorbij Leuwidamar; ze hebben een laag calorisch effect. Goud- en zilvererts is beperkt tot enkele locale vindplaatsen.
Bantam behoorde tot de economisch meest zwakke residenties van Java. De landrente-opbrengst was er steeds laag, het sawah-areaal relatief gering en de opbrengst per bouw van rijst op sawah of droge grond eveneens. Vooral het zuidelijke en het N.O deel van Bantam maakten een armoedige indruk en uit deze gebieden vond dan ook een wegtrekken der bewoners plaats. Zij trachtten als bedienden, koelies en peperplukkers elders een bestaan te vinden, maar kwamen veelal terug om in de natte tijd hun padi te planten. In de kuststrook bij Anjer is de klappercultuur tot grote ontwikkeling gekomen; in de districten Anjer en Tjaringin werd in 1936 het aantal klappers op ruim 2 millioen geschat en de met cocospalmen beplante oppervlakte op 17 717 ha.
Rijst is een der voornaamste voedingsgewassen en dient hoofdzakelijk voor eigen gebruik. Tjiroeas, Pontang en Tjikandi zijn de rijstdistricten van Bantam. Maïs, cassave, bataten en aardnoten worden voorts geteeld. Om de rijstopbrengst te verhogen is een groots irrigatiewerk tot stand gebracht in Noord-Bantam, waardoor links en rechts van de Tjioedjoeng een 42 000 bouws bevloeibaar werden. Naderhand is men gaan twijfelen of het resultaat de enorme kosten wettigde; immers de Tjioedjoeng bleek een der armste bevloeiingswateren van Java te zijn.
In Zuid-Bantam komt nog ladangbouw voor. De daarvoor gebruikte gronden zijn in zgn. hoemablokken verdeeld waardoor een regelmatig grondgebruik en bodemherstel worden verkregen.
Het aantal bewoners bedroeg in 1930: 1 028 628 onder wie 726 Europeanen, 7823 Chinezen en 267 andere Vreemde Oosterlingen. De overige bewoners ten getale van 1 019 857 zijn Soendanezen, met uitzondering van die van het regent-
schap Serang, alwaar grotendeels afstammelingen van Javaanse immigranten wonen en ook enkele desa’s aangetroffen worden met een bevolking van Lampongse oorsprong. In het regentschap Lebak wonen de Badoej*’s. Administratief was het gewest verdeeld in de regentschappen Pandeglang, Serang en Lebak.
Het voornaamste handelsproduct van Bantam was eeuwenlang de peper, welke grotendeels uit de Lampongs ingevoerd, doch ook in grote hoeveelheden in het binnenland gekweekt werd. Zeer drukkend moest deze cultuur voor de bevolking worden door de grote leveranties, welke de vorsten zich verplicht zagen aan de OostIndische Compagnie te doen. Na de invoering van een geregeld bestuur verdween de pepercultuur dan ook vanzelf en heeft in weerwil van alle daartoe aangewende pogingen niet weder wortel willen schieten. Wel is de rubbercultuur in Bantam tot ontwikkeling gekomen. Ze werd uitgeoefend op een 20-tal ondernemingen, die vnl. ten N. van Serang, in Tjiomas en Lebak gevestigd waren. De koffiecultuur nam sedert de opheffing der verplichte levering sterk af.
De residentie wordt doorsneden door de spoorlijn Batavia-Rangkasbitoeng-Serang-Tjilegon. Hier vertakt de lijn zich naar Merak en Anjer. Later werd de zijlijn Rangkasbitoeng-Laboean aangelegd. De openlegging van Zuid-Bantam door middel van goede rijwegen is nog niet voltooid.
DR G. KUPERUS
Lit.: A. J. C. Krafft, Bantam (Tijdschr. v. Econ. Geographie 1928); F.
H. Endert, Het natuurmonument Danau (Tectona 1932); Soekasno, Het particuliere crediet in den klapper- en coprahandel in Bantam. Volkscredietwezen (Juli-Aug. 1936); Geologische kaart van Java. Toelichting bij blad 14 (Bajah) door W. C. B.
Koolhoven; J. F. Kools, Hoema’s, hoemablokken en boschreserves in de residentie Bantam. Diss. (Wageningen 1935)*
Geschiedenis
Van de Bantamse geschiedenis vóór de komst der Portugezen in 1522 is weinig met zekerheid bekend; het behoorde, met de omgeving, tot het Hindoerijk Padjadjaran. In 1522 kwamen de Portugezen onder Enrique Leme van Malaka naar Bantam, in de verwachting daar handelsbetrekkingen te kunnen aanknopen. Zij werden er vriendelijk ontvangen, daar de vorst hoopte hen tot bondgenoten te krijgen tegen de ook in zijn rijk opkomende macht der Mohammedanen. Er werd een overeenkomst getekend, waarbij de Portugezen o.m. toestemming kregen aan Straat Soenda een versterking te bouwen. Leme keerde naar Malaka terug, om de benodigde materialen te halen, maar door allerlei omstandigheden kwam er voorlopig niets van. Eerst in 1527 verscheen een Portugees eskader op de ree van Bantam, onder bevel van Francesco de Sa.
De ontvangst was ditmaal zo vijandig, dat de Portugezen, met verlies van verscheidenen hunner, moesten terugkeren. De oorzaak daarvan was, dat Padjadjaran intussen door de Mohammedanen van Oost-Java was veroverd, en dit waren aartsvijanden der Portugezen. Op 22 Juni 1596 kwamen de eerste vier Amsterdamse schepen der eerste Compagnie van Verre voor Bantam ten anker, na een reis die op 21 Mrt 1595 van de rede van Texel was aangevangen.
Het Mohammedaanse Bantam breidde in een fanatieke strijd zijn macht uit over de Bovenlanden van West-Java en het zuidelijk deel van Sumatra. Het kwam tot grote bloei en Bantam was weldra de machtigste handelsstad van de Archipel. Het kwam in de 17de eeuw door zijn zucht tot expansie herhaaldelijk in botsing met het eveneens opkomende Mataram en het ontluikende Batavia. Vooral op Batavia had men veel last van in de Ommelanden stropende Bantammers. In 1659 kwam een tijdelijke vrede (voor 10 jaar) tot stand, maar na ommekomst van die termijn begonnen de vijandelijkheden opnieuw. Nu greep evenwel gouverneur-generaal Speelman krachtig in en in 1684 moest sultan Aboe’1 Fatah een zeer nadelige vrede sluiten.
Daarmee begint het verval van Bantam; in 1731 moest het Poeloe Pandjang, in 1776 de Duizend-eilanden aan de Compagnie afstaan. Intussen had in 1752 de zgn. Grote Bantamse opstand plaats gehad, waardoor de onverzoenlijke elementen een laatste poging deden om zich aan de overheersing van de Compagnie te onttrekken. De opstand werd onderdrukt en daardoor was Bantam voorgoed politiek afhankelijk van de Nederlandse Compagnie. Het was voor deze evenwel een lastig bezit, doordat er nog steeds opstandige elementen in het Zuidergebergte rondtrokken. Deze toestand bleef voortduren tot Daendels op 22 Nov. 1808, na een strafexpeditie, de Benedenlanden van Bantam tot „Domein van Zijne Majesteit den Koning van Holland” verklaarde.
Gelijktijdig stelde hij een vorstentelg als regent aan. Op het gerucht dat de Engelsen de militaire werken van de Merak-baai zouden aanvallen, snelde de „Maarschalk” andermaal naar Bantam, interneerde den schijnsultan en bracht nu de Benedenlanden onder rechtstreeks bestuur (Besluit van 22 Aug. 1810). Hij slaagde er echter niet in de rust te herstellen.
Ook Raffles was genoodzaakt hardhandig in te grijpen: hij hief het sultanaat geheel op en lijfde ook de Bovenlanden in (Mrt 1813). Nog bleef het onrustig: in 1822 heerste een oproer; tijdens de Java-oorlog en ook in de jaren 1849, 1872 en 1888 hadden er opstanden plaats. De Bantammers, en daarmede alle Soendanezen, voelen zich sterker dan de Javanen, gebonden aan het Mohammedanisme. Groot is de trouw aan de Islamietische voorschriften. De hadji’s worden er zeer vereerd en vormden in de jaren van opstand de verzetskernen. Alle pogingen tot verhoging van het welvaartspeil mislukten op de onverzettelijkheid en haat van deze leiders.
Dit gevoegd bij de verscheidene ziekte-epidemieën deed Bantam als een arm land kennen. Ook de landrente en het Cultuurstelsel waren er gehaat. De gedwongen cultures moesten achtereenvolgens worden opgeheven: het laatste de koffiecultuur (1894). Het hooghartige optreden der Inlandse adellijke bestuursambtenaren en hun afpersingen deden Eduard Douwes Dekker (Multatuli) zijn Max Have laar schrijven.
De nationalistische vrijheidsidee (z Inlandse Beweging), versterkt na de Russisch-Japanse oorlog en de Chinese revolutie, vond in Bantam een goed toe bereide bodem. Tussen 1918 en 1924 werd dit nationalisme gedreven in een de Neder lands-Indische regering vijandige, communistische richting. Zijn voorlopig einde vond het in de vergeefse poging tot omverwerping van het Nederlandse gezag over Java (Nov.-Dec. 1926). In het centrum der ongeregeldheden, Bantam, werd dit bloedig verzet onderdrukt en werd een aantal verzetshoofden naar Boven-Digoel verbannen.
PROF. DR C. GERRETSON
DR F. W. STAPEL
Lit.: A. J. C. Krafft, Bantam (Tijdschr. v. Econ. Geogr., Dec. 1928) met uitgebr. lit.lijst; J.
A. van der Chijs, De Nederlanders te Jacatra; P. J. B. G. Robidé van der Aa, De groote Bantamsche Opstand (Bijdr. Kon.
Inst., dl 29, 1881); Dr J. W. Ijzerman, Cornelis Buysero te Bantam; P. J. Veth, Java, dl I; W. Fruin — Mees, Een Bantamsch Gezantschap naar Engeland (Tijdschr. v.h.
Batav. Gen. 1927); J. K. J. de Jonge, De opkomst van het Nederl. gezag in Oost-Indië; J. C. van Leur, Eenige beschouwingen betreffende den ouden Aziatischen Handel. Diss. (Leiden I934)» blz. 174-178; M. L. van Deventer, Gesch. der Nederlanders op Java; Diverse contracten tussen de Compagnie en Bantam in Corpus Diplomaticum Neerlando-Indicum.
(2) weleer de hoofdplaatsvanhetrijk van die naam, thans een onbeduidend plaatsje, lag oorspronkelijk aan de uitwatering der Bantamrivier in de Bantambaai, maar is thans door voortdurende sterke aanslibbing van de kust, niet meer aan zee gelegen. Tijdens de komst der eerste Europese vloten in Indië en tot de stichting van Batavia, waarheen zich daarna zijn handel verplaatste, was Bantam de grootste handelshaven van westelijk Java. Beroemd is in Bantam de grote moskee, met geheel vrij staande minaret, tussen 1562 en 1596 gebouwd.