is de beweging van tong- en keelspieren, waardoor het voedsel van de mond in de slokdarm komt. Nadat het voedsel door kauwen is fijngemaakt en met speeksel vermengd, wordt de aldus gevormde spijsbrok op de tong geplaatst en vandaar d.m.v. spieren die aan de tongbasis zijn vastgehecht, naar achteren gebracht.
Door deze achterwaartse beweging van de tong, een willekeurige functie, komt het voedsel in de pharynx (zie keel). Doordat de tong tegen het harde gehemelte aandrukt ontstaat er een druk van 20 cm water in het achterste deel van mond en pharynx. Het voedsel wordt voortgestuwd door onwillekeurige contractie van de spieren in de pharynxwand. Er zijn echter nog drie wegen die het voedsel zou kunnen nemen nl. naar de neus, naar de luchtpijp of terug in de mond. Passage van voedsel naar de neus wordt verhinderd door het omhoog gaan van het zachte gehemelte.Bij verlamming van het gehemelte o.a. door diphtherie, komt dikwijls vloeistof in de neus tijdens het slikken. De tong blokkeert de terugweg naar de mond en opheffing van het strottenhoofd te zamen met het neerdrukken van de epiglottis verhinderen dat voedsel in de luchtwegen terechtkomt. Zijn deze bewegingen niet goed gecoördineerd met die van de pharynx (door verlammingen of gevoelloosheid van de pharynx, door tegelijk met het slikken te praten, te lachen of te hoesten, of bij verminderde bewustzijnsgraad) , dan kan voedsel in de luchtweg komen (verslikken), hetgeen de hoest reflex opwekt. Het slikken wordt bemoeilijkt door tongafwijkingen, keelontsteking en aandoeningen van pharynx, slokdarm en luchtpijp.
Aan het slikken gaat een korte inademing vooraf, gevolgd door een volledige stilstand van de ademhaling totdat het voedsel in de slokdarm is.
A. WESSELIUS-DE CASPARIS