Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SIPMA, piter

betekenis & definitie

Fries schrijver (Dronrijp 26 Febr. 1872), was enige tijd werkzaam bij het L.O., daarna bij het M.O. Na sedert 1918 les gegeven te hebben in de Friese taal en letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Groningen, werd hij aldaar in 1930 tot lector benoemd. De Jong fryske Mienskip werd in 1915 door Sipma’s leerling D.

Kalma opgericht. Sipma was zelf van de aanvang af lid en werkte ijverig mee om de organisatie tot bloei te brengen. Van 1917-’19 was hij voorzitter; meningsverschil met Kalma bewoog hem tot heengaan. Hij trok zich terug uit de Friese beweging en wijdde zich geheel aan de wetenschap. Van de stichting af tot in 1950 was hij voorzitter van de Fryske Akademy. Zijn verdiensten werden door de Universiteit van Hamburg gehonoreerd met een eredoctoraat.Bibl.: Frysk lês- en taelboekje, 2 dln (Leiden 1906); Phonology and Grammar of Modern West Frisian (Oxford 1913); Oudfriesche oorkonden, 3 dln (’s-Gravenhage 1927-’42); (met J. H. Brouwer en J. Haantjes): Gysbert Japiks Wirken (Boalsert 1936); De eerste Emsinger codex (’s-Gravenhage 1943); Fon alra Fresena fridome, in ynlieding yn it Aldfrysk (Snits 1947); Ta it Frysk I (Ljouwert 1948); (Met Y. Poortinga): Lyts Frysk Wirdboek I (Boalsert 1944); vertaald: J. C. F. von Schiller, Liet fen ’e Klok (1907).

Lit.: J. Kooistra in Nwe Taalgids VIII, 207; G. A. Wumkes, Bodders (Boalsert 1926); Idem, Paden IV (Boalsert 1943); J. P. Wiersma in It Heitelân 1930; D.

Kalma, De Fryske skriftekennisse fen 1897-1925 I (Dokkum 1928); J. Piebenga, Koarte skiednis (Dokkum 1939); J. J. Hof, 40 jier taelstriid III (Dokkum 1941).

< >