(Sibylla), bij de oude Grieken een vrouw die in extatische toestand (men geloofde, dat Apollo bezit genomen had van haar) profeteerde. Vermoedelijk is deze vorm van toekomstvoorspelling van Klein-Azië uit bij de Grieken bekend geworden: vooral bekend was de Sibylle van Erythrai.
In Italië leefde de Sibylle van Cumae, die haar orakels gaf in een door Vergilius (Aeneis VI) beschreven en ruim 20 jaar geleden teruggevonden grot. Van deze Sibylle waren volgens de overlevering de zgn. Sibyllijnse boeken afkomstig.
De Romeinse sage verhaalt nl., dat eens een onbekende oude vrouw koning Tarquinius voor een zeer hoge prijs 9 boeken met orakelspreuken te koop aanbood. Toen de koning weigerde, verbrandde zij er 3 en vroeg voor de andere 6 hetzelfde bedrag. Toen de koning opnieuw weigerde, verbrandde zij nogmaals 3, waarop de koning voor de overblijvende 3 boeken de gevraagde som betaalde. Deze boeken zouden de „Sibyllijnse boeken" zijn, die in de tempel van Jupiter op het Capitool bewaard werden en in tijden van nood geraadpleegd werden door de decemviri sacris faciundis. Nu krijgen wij uit de berichten der geschiedschrijvers de indruk, dat men in deze spreuken in oudere tijd, vnl. naar Romeins-Etrurische trant, aanwijzingen voor de verzoening van prodigia zocht, terwijl zij later meer in overeenstemming met het karakter van de Griekse Sibyllen voorspellingen omtrent de toekomst van Rome heetten te bevatten.
Vermoedelijk waren de officiële Sibyllijnse boeken een collectie spreuken van verschillende herkomst, die in de loop der tijden herhaaldelijk is aangevuld. Dat de kern van de verzameling uit de koningstijd stamde en dat er ook oude Griekse voorspellingen toe behoorden, is intussen zeer waarschijnlijk. Hoe dit ook zij, de Sibyllijnse boeken zijn van grote invloed geweest op de ontwikkeling van de Romeinse godsdienst. Tal van nieuwe goden (o.a. Asklepios en Kybele) werden op aanwijzing der decemviri te Rome ingevoerd (zie verder lectisternium en ludi saeculares). Toen de boeken in 83 v.
Chr. bij de brand van het Capitool verloren gegaan waren, bracht een staatscommissie een nieuwe verzameling van Sibyllijnse orakels bijeen om de oude te vervangen. Op last van Augustus werden deze nieuwe boeken overgebracht naar de door hem gebouwde tempel van Apollo op de Palatinus. De gehele keizertijd door raadpleegde men de boeken nog. Eerst Stilicho liet ze verbranden.
Reeds in de Hellenistische tijd begonnen er door Griekse Joden tot glorie van de God der Joden en het Joodse volk geschreven spreuken van de Sibylle in omloop te komen. De Christenen hebben op hun beurt deze Joodse Sibyllijnse boeken bewerkt om te bewijzen, dat reeds in heidense tijd het Christendom en zijn lotgevallen waren voorzegd.
Er bestaan 14 Sibyllijnse boeken, waarvan IX en X tot heden nog niet gevonden zijn en XI-XIV eerst sedert 1817 bekend zijn. Van Christelijke oorsprong zijn wel VI en VII en, grotendeels, VIII, terwijl waarschijnlijk XIII en XIV ook daartoe te rekenen zijn. De rest is Joods (vooral III, IV en V), en het probleem, of en in hoever deze Joodse stof bewerking en aanvulling is van heidense orakels (bijv. van de Romeinse-Erythraeïsche Sibylle), is zeer moeilijk. De duidelijk Joodse, maar Christelijk bewerkte stukken, behandelen vaak historische, politieke en religieuze stof, waarvan óns vaak de pointe ontgaat of die voor ons zelfs niet te ontraadselen is. De inhoud is ook vaak onsamenhangend: vermaning, waarschuwing, oproep tot omkeer en inkeer, onheilsvoorspelling voor hele volkeren wisselen af met uitvoerige stukken over het komen van de Messias en diens wezen en werk. De hymnen, de dogmatiek (Thomas), de kunst (Dante, Raphaël, Michelangelo), de toekomstvisie der Middeleeuwen tonen duidelijke sporen van de betekenis der Sibyllina.
Trouwens nog tot in de Middeleeuwen hebben Byzantium en Italië de stof nog aangevuld en bewerkt („Tiburtinische” Sibylle, vgl. Sackur, Sib. Texte u. Forschungen, Halle 1898).
Lit.: Ch. Alexandre (2 dln, 1841-’56); M. Rzach (crit. ed. 1891); Geffcken, Teksteditie in de Berlijnse „Griechische Christliche Schriftsteller”, VIII (1902); Schürer, Gesch. des jüd. Volkes, III; Christ-Schmidt-Stählin, Gesch. d. gr. Literatur II; Rzach in Pauly-Wissowa, Realencycl. der class. Altertumswissensch.
II, 2073 vlgg.; E. Hennecke, Neutestamentliche Apokryphen, 1924, hfdst. XXX [Geffcken] „Christliche Sibyllinen”, pp. 399-422 (Inl. en bloemlezing in vertaling).
Beeldende kunst.
In de middeleeuwse kunst komt een reeks Sibyllen voor, als profane spreekbuizen der Voorzienigheid, parallel aan de profeten van het O. T. De Renaissance zag hen meer als de brengsters van de goddelijke Openbaring aan de bewonderde antieke heidense wereld. De eerste Sibylle, die door de middeleeuwse kunst wordt voorgesteld, is de Erythraeïsche en in de 13de en vroege 14de eeuw kende men nog geen andere (Laon, Auxerre), behalve in Italië de Tiburtina (Rome, Aracoeli, 12de eeuw). In het N. werd zij door de Legenda Aurea en het Speculum Humanae Salvationis bekend (Jan van Eyck, Rogier van der Weyden ). Reeds aan het einde van de 14de eeuw werd de reeks uitgebreid; een geschrift van Filippo Barbieri uit 1481 somt twaalf Sibyllen op, die wij, geheel of ten dele, bij Ghirlandaio, Pinturicchio en op prenten van Antony van Blocklandt, Crispijn van de Passe en Romeijn de Hooghe tegenkomen: de Persica, de Lybica, de Delphica, de Cimmeria, de Erythraea, de Samia, de Cumana, de Hellespontica, de Phrygia, de Europa, de Tiburtina en de Agrippina.
Lit.: F. K. Barbier de Montault, Iconogr. des S. (Arras 1874); L. Darnedde, Dtsche S. - Weissagung (Greifswald 1933); J. J. M. Timmers, Symboliek en Iconogr. der chr. kunst (Roermond - Maaseik 1947).