Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SIBERIË

betekenis & definitie

Een deel van Noord-Azië tussen de Oeral en de Grote Oceaan, omvat naar oppervlakte het grootste deel van de Sovjet-Unie in Azië. Vroeger was het administratief verdeeld in West-Siberië, Oost-Siberië en het Vice-koninkrijk van het Verre Oosten, thans omvat het 17 administratieve eenheden van de Sovjet-Unie, t.w. de oblasten Sverdlovsk, Tsjeljabinsk, Omsk, Novosibirsk, Irkoetsk, Tsjita, Tomsk, Koergan, Tjoemen en Kemerovo, de krays Primorsky (Maritiem), Chabarowsk, Krasnojarsk en Altai en de autonome oblast Toewa en de autonome (federatieve) Sovjet-Republieken Boeriat-Mongolië en Jakoetsk.

De oblast Molotof, die thans administratief tot Siberië wordt gerekend, ligt ten W. van de Oeral en werd vroeger niet als deel er van beschouwd. Het totale gebied beslaat een oppervlakte van ca 12.657.900 km2 en telde volgens de laatst gepubliceerde cijfers (1939) 21.891.470 inw. Voor alle andere bijzonderheden zie Rusland en Sovjet-Unie.Geschiedenis.

Siberië (Russ. Sibirj) draagt zijn naam naar een naar zijn hoofdstad genoemd khanaat Sibirj, dat zich in de 16de eeuw oostelijk van het Oeral-gebergte aan de rivieren de Tobol en de Irtysj uitstrekte. De naam is sinds de verdere Russische veroveringen uitgebreid tot het gehele reusachtige gebied van de Oeral tot de Grote Oceaan, in het Z. begrensd door Mantsjoerije en Mongolië, terwijl soms ook de steppen van Semipalatinsk, Akmolinsk en Toergaj bij Siberië worden gerekend.

De geschiedenis van dit gebied vóór de komst der Russen vertoont weinig samenhang wegens de afwezigheid van politieke eenheid. Het N. was uiterst schaars bevolkt; Oegrische, Turkse en Tataarse stammen zijn in de loop der eeuwen herhaaldelijk in het Z. binnengedrongen en door deze volken gestichte rijken hebben dikwijls ook zuidelijke streken van Siberië beheerst. De koopliedenheren van Nowgorod, die het Noordrussische bosgebied vooral wegens de pelzen als een soort kolonie beheersten, kwamen sinds de 11de eeuw ook reeds ten O. van de Oeral in het stroomgebied van de Ob.

De eigenlijke Russische verovering van Siberië begint eerst op het einde der 16de eeuw, toen de laatste Khan van het bovengenoemde door Tataren beheerste rijk Sibirj, nl. Koetsjoem, weigerde verder schatting aan het Moskovische rijk te betalen en zich keerde tegen de rijke, door de Russische tsaar met concessies in de Oeral geprivilegieerde ondernemersfamilie der Stroganows. Dezen namen toen een kozak, Jermak, in dienst, die in 1581 Koetsjoem uit zijn rijk verjoeg. Maar de handhaving van dit verworven bezit bleek uit eigen kracht onmogelijk: Jermak werd verslagen en verdronk (1585). De Moskovische regering nam toen de leiding over en daarop volgde in snel tempo de doordringing van het uitgestrekte bosgebied, waar vooral het sabelbont lokte: in 1607 was de Jenisseï bereikt; in 1632 de Lena, ca 1640 reeds de Grote Oceaan. Ernstig verzet boden alleen de Mongoolse Boerjatten rondom het Baikal-meer. In het Amoer-bekken stuitten de Russen op tegenstand der Chinezen; ten slotte werd in 1689 een Russisch-Chinees verdrag gesloten, waarbij het Stanowoj-gebergte de grens werd, die 170 jaar blijven zou.

Het opperbestuur over Siberië kwam te liggen bij een departement voor Siberië te Moskou; sedert het begin der 18de eeuw waren er twee gouverneurs-generaal: één voor West-Siberië en één voor Oost-Siberië. De ambtenaren waren niet zelden wreed en omkoopbaar. Tot de 18de eeuw was de bonthandel hoofdzaak. De regering hief een zware schatting in bont van de inboorlingen en een bontbelasting van de Russische handelaars. In de 18de eeuw liep de bonthandel terug (mede door zware concurrentie in Europa van Amerikaans bont). In West-Siberië werden toen de boerenkolonist en de mijnwerker belangrijker dan de pelsjager en bonthandelaar. De bevolking steeg langzaam: in 1700 waren er vermoedelijk ca 300.000 Russen in Siberië; in 1800 ruim een millioen.

Een snelle stijging bracht de 19de eeuw, vooral het laatste kwart van deze eeuw, toen er ook een nieuwe provincie gewonnen was: dank zij de activiteit van gouverneur Moerawjow-Amoerskij en de zwakte van de Chinese regering tijdens de Taiping-opstand, wist Rusland bij verdrag van China in 1860 de hele noordelijke oever van de Amoer te verwerven en de Oceaankust tot Wladiwostok (bet.: beheers het Oosten), door Moerawjow gesticht. Vooral in de 19de eeuw zijn talrijke misdadigers en politieke bannelingen naar Siberië gebracht (tussen 1823 en 1881 700.000), die vaak voor zware mijnarbeid werden gebruikt. Na 1880 hief de regering de vroegere beperkingen voor de kolonisatie op en vooral de grote hongersnood van 1891 en de aanleg van de Transsiberische spoorlijn bevorderden een geweldige toevloed, zodat de bevolking in 1897 gestegen was tot 53/4 millioen en in 1914 tot 10 millioen.

PROF. DR TH. J. G. LOCHER

Lit.: A. Wirth, Gesch. Siberiens und der Mandschurei (1899); A. S. Krausse, Russia in Asia 1558-1899 (1899). Zie verder onder Rusland, geschiedenis.

Toen in 1928 in de Sovjet-Unie de industrialisatie inzette, werd Siberië daar op grote schaal in betrokken. Een spoorweg van Turkestan naar Siberië (Turksib) kwam tot stand. De steenkool- en staalwinning werd met kracht ter hand genomen (Magnitogorsk, het Oeral-Koeznetsk-combinaat), terwijl de machine-industrie in de Siberische steden een grote vlucht nam. Ook trachtte men, vaak met succes, middelen te vinden om ook het Noorden voor landbouw geschikt te maken. Deels vrijwillig, deels gedwongen vond in de jaren 1928-1945 een grote migratie naar Siberië plaats, hoewel het gebied ten O. van de Jenisseï nog zeer dun bevolkt is en een grote bevolkingsdichtheid bijna alleen ter weerszijden van de Transsiberische spoorweg optreedt. Tijdens Wereldoorlog II werd een belangrijk deel der Oekrainse industrie naar Siberië overgebracht. In het eerste en tweede na-oorlogse vijfjarenplan neemt de ontwikkeling van Siberië een belangrijke plaats in.

K. VAN HET REVE

Lit.: A. Ciliga, Sibérie, terre de l’exil et de l’industrialisation (Paris 1950); E. Lengyel, Secret Siberia (London 1947); Ch. Steber, La Sibérie et l’extrême-nord soviétique (Paris 1936).

< >