(1, de Montes Riphaei der Ouden), het langste meridiaangebergte van de Oude Wereld, loopt van 70° N.Br. (Pai-Choi) tot bijna aan het Aralmeer (48° N.Br.); de lengte bedraagt ca 2650 km. Het gebergte is bijna nergens breder dan 75 km; alleen in het uiterste Z. bijna 190 km.
De kamhoogte is gemiddeld 450-500 m, maar wordt in het Z.W. 1200 m, waarboven zich slechts enkele toppen verheffen.De Noordelijke Oeral, die van de Karische Zee tot 6i° N.Br. loopt, is arm aan bos en ertsen. Van de Karische Golf tot 67° N.Br. strekt zich de ten dele vergletsjerde Samojedische Oeral uit (met de Netjoe, 1298 m, en de Pai-Choi), waarop de Ostjakische Oeral tot voorbij 64° N.Br. volgt (met de Pej-Jer, 1500 m, de Toll Pos-iz, 1694 men de Sabija, 1648 m) en meer zuidelijk de Wogoelische Oeral (met de Koip, 1041 m, de Poeri-MongitOer, 1108 m en de lsjerim, 1233 m). In het N.O. scheiden zich de lagere bergen van Obdorsk naar de Obmonding af.
De Middel-Oeral, die van 61° N.Br. tot de bronnen van de Oeral-rivier (55° N.Br.) loopt, vormt een breed, vrij laag, bosachtig-moerassig tafelland. Hij wordt verdeeld in de Oeral van Bogoslowsk (Karpinsk) (met de toppen: Denezkin, 1448 m en Konsjakowskij-Kamen, 1570 m), van Goroblagodatj (niet hoger dan 900 m, met bergen, die geheel uit ijzererts bestaan; Blagodatj en Vijsokaija) en van Sverdlovsk (niet hoger dan 850 m; met een pas, waardoor de spoorlijn Molotof (Perm)-Sverdlovsk gaat).
De duidelijke Oeral bestaat uit het lage Ilmengebergte, dat uit graniet en gneis is opgebouwd, uit de Oeraltau en uit de Irendikketen. Er zijn zeven bergketenen; de grootste hoogten zijn die van de Jaman-Taoe (1639 m) en van de Iremel (1584 m).
Op de Oeral ontspringen vele rivieren en aan beide zijden bevinden zich vele kleinere en grotere meren, de talrijkste in het Ilmengebergte en aan de oostzijde van de Middel-Oeral. Alleen in het uiterste Z. drogen des zomers de beken en kleine rivieren uit. Geologisch is het gebergte zeer oud.
Het werd in het eind van het palaeozoïsche tijdvak geplooid en, na volkomen te zijn afgesleten, pas in het tertiair weder opgeheven en opnieuw aan denudatie blootgesteld.
De Oeral bestaat dan ook uit een kern van kristallijne leigesteenten (gneis-, glimmer-, chloriet- en talklei met korrelige kalk), waarnaast aan de zijden silurische vormingen, devoon en Carboon (met steenkolen) en vooral in het Z.W. permische (koperzandsteen), in het N. bij de Petsjora ook jurassische sedimentgesteenten optreden. De Oeral is zeer rijk aan ertsen. De mijnbouw levert ijzererts, mangaan, nikkel, wolfram, koper, zink, lood, zilver en goud; voorts platina, asbest, bauxiet, po tas, zout, steenkolen, olie en vele edel- en halfedelstenen (topaas, amethyst, emerald). Het klimaat is ruw met hete zomers en koude winters (hoogste temperatuur: 33 gr. C., laagste: —46 gr. C.).
(2, Jaïk) is de grensrivier tussen Europa en Azië, die op 53 o42' N.Br. in de Russische Basjkieren-republiek op een hoogte van 635 m ontspringt. Aan het zuideinde van het Oeralgebergte wendt de stroom zich naar het W., ontvangt bij Orsk de Or en bij Tsjkalow de 763 km lange Sakmara. In de benedenloop is de Oeral weer naar het Z. gericht. De rivier mondt, een moerassige delta vormend, in de Kaspische Zee uit. De gehele lengte bedraagt 2440 km, de breedte 70-160 m. De Oeral, die door smeltende sneeuw gevoed wordt, heeft een korte hoogwaterperiode in het voorjaar, maar droogt dan steeds weer op. De rivier, die vooral in de benedenloop visrijk is, heeft enige betekenis voor de scheepvaart, maar dient hoofdzakelijk voor het vlotten van hout.