[i]Naam.
[/i]Vasco Nuñes de Balboa trok in 1513 over de landengte van Panama en zag als eerste Europeaan de nog onbekende zee, die hij „Zuidzee” noemde. Magalhães, die in 1520-1521 deze oceaan overstak, noemde hem de „Stille Oceaan”. De naam „Grote Oceaan” is afkomstig van de Fransman Buache (1526). De naam „Stille Oceaan” (in Engels sprekende landen Pacific Ocean of eenvoudig Pacific), hoewel onjuist, verdient ter ere van Magalhães de voorkeur.
Begrenzing.
Natuurlijke grenzen worden gevormd door de kusten van de continenten Noorden Zuid-Amerika, Azië, Australië en Antarctica. De kortste lijn over de Beringstraat vormt in het N. de grens met de Atlantische Oceaan. Bezuiden Australië wordt als grens met de Indische Oceaan aangenomen de meridiaan van de Zuidkaap van Tasmanië (147o O.L.); bezuiden Zuid-Amerika loopt de grens met de Atlantische Oceaan van Kaap Hoorn (67° W.L.) naar King George Island, het dichtstbij gelegen punt van de Zuid-Shetland-eilanden. Alle zeeën in de Oostindische of Indonesische Archipel, samen vormende de Austraal-Aziatische Middelzee, worden tot de Grote Oceaan gerekend. De begrenzing met de Indische Oceaan loopt over de kortste verbindingslijnen door de zeestraten tussen Malakka, Sumatra, Java en de Kleine Soenda-eilanden, en van de zuidpunt van Timor in Z.O. richting naar Australië (Kaap Londonderry).
Langs de kusten der continenten treft men, meestal van de open oceaan gescheiden door eilanden-guirlandes, een aantal bij zeeën aan, rand- of binnenzeeën: de Golf van Californië, de Beringzee (begrensd door de Aleoeten), de Zee van Ochotsk (begrensd door de Koerilen), de Japanse Zee (achter de Japanse eilanden), de Oostchinese Zee met de Gele Zee (achter de Rioekioe-eilanden en Formosa), de Zuidchinese Zee met de Golf van Siam (achter de Philippijnen), de Austraal-Aziatische Middelzee, de Arafoera-zee (tussen Nieuw-Guinea en Australië), de Koraalzee en de Tasman-zee (beoosten Australië).
Oppervlakte.
De Grote Oceaan is verreweg de grootste van de drie oceanen. De open oceaan omvat 165 200 000 km2 tegen de Atlantische en de Indische samen 155 900 000 km2; de bijzeeën meegeteld 179 700 000 tegen 181 400 000 km2. Deze oceaan is groter dan al het vasteland (148 900 000 km2) en neemt van het totale aardoppervlak meer dan 1/3 in.
In millioenen km2 zijn de afmetingen der bijzeeën als volgt: Golf van Californië 0,2; Beringzee 2,3; Zee van Ochotsk 1,5; Japanse Zee 1,0; Oostchinese Zee 1,2; Austraal-Aziatische Middelzee met Zuidchinese Zee 8,1.
Diepte.
De kennis van de zeediepten was ten tijde van de moeizame draadlodingen gering, maar is door toepassing van het echolood enorm uitgebreid: alleen al op de westkust der V.S. waren in 1941 meer dan 1 000 000 echolodingen beschikbaar. Toch is voor grote delen van de oceaan onze kennis nog gebrekkig. De gemiddelde diepte van de Grote Oceaan (zonder randzeeën) bedraagt 4300 m. Ook in de Grote Oceaan strekt zich op vele plaatsen een ondiep plateau buiten de kusten uit, dat nog tot het continentale gebied wordt gerekend. Zo behoort het Soenda-plat bij het Aziatische, het Sahoel-plat bij het Australische continent. Eerst buiten de dieptelijn van 200 m vangt de eigenlijke oceaanbodem aan.
De allerdiepste delen zijn alle lang gerekt (troggen) . Ze blijven beperkt tot de randen van continenten (met uitzondering van Noord-Amerika) of eilanden-reeksen. Het zijn de volgende (tussen haakjes hun grootste diepte): de Atacama-trog langs de kust van Zuid-Amerika (7640 m); de Aleoeten-trog (7680 m); de Koerilen-trog (8500 m); de Japan-trog, oostelijk van Japan (10 500 m), zich ongeveer langs de 140ste meridiaan voortzettende in de Bonin-trog (8660 m), de Marianentrog (9810 m), de Yap-trog (7150 m) en de Palaoetrog (8140 m); westelijk liggen de Rioe-kioe-trog (7480 m) en de Philippijnen-trog (10 800 m); de Bougainville-trog (9410 m) en de Hebriden-trog (7570 m) in Melanesië; de Tonga-trog (9180 m) en de Kermadec-trog (9430 m), beoosten de eilanden met die namen tot bij Nieuw-Zeeland; het Byrddiep (8590 m) op 60° Z.B.
Wat het verdere bodemreliëf betreft valt het meest op de Oostpacifische Drempel, van Midden-Amerika in hoofdzaak in zuidelijke richting lopende en op 50° Z.B. en 120° W.L. zich Z.W. voortzettende als Zuidpacifische Drempel. In de Z.O.hoek wordt hierdoor het Pacifische Zuidpolaire Bekken (5100 m) afgesloten, dat verder door de drempel van de Westantarctische Archipel (Graham-land) van de Atlantische Oceaan is afgescheiden.
Tussen 30° en 40° Z.B. scheidt een O.-W. lopende drempel, waarop de Juan-Fernandez-eilanden liggen, het Peruaans-Chileense Bekken af. Het grote Noordpacifische Bekken, ruwweg benoorden een lijn van de Fidzji- tot de Galapagos-eilanden, is gekarakteriseerd door een aantal rechtlijnige ruggen en bekkens, zo bijv. 1. Gook-, Toeboeai-, Rapa-eilanden; 2. Genootschaps-eilanden; 3. Toeamotoe-eilanden.
Vele eilanden en eilandjes (Hawaiï-eilanden, Indonesië, Melanesië, Micronesië, Polynesië, Nieuw-Zeeland enz. hopen zich vooral in het centrale en westelijke deel op. Opvallend zijn de eilanden-guirlandes langs westelijke kusten: Aleoeten, Koerilen, Japanse eilanden, Rioe-kioeeilanden, Philippijnen en de Oostindische Archipel, alle met diepe troggen. Bovendien treft men belangrijke bekkens aan: Philippijnen-bekken, China-bekken, Carolinen-bekken, Fidzji-bekken, gescheiden door vele grillig verlopende ruggen, zoals de Nieuw-Caledonische en de Hebriden-rug en andere.
Wordingsgeschiedenis.
Er bestaat over grote delen van de aardkorst blijkens zwaartekrachtsmetingen hydrostatisch evenwicht, isostasie. Echter zijn door zijdelingse krachten de randen der continenten samengedrukt, geplooid en opgeheven. Vandaar de hoge bergketens, de diepe troggen, de eilanden-guirlandes. Dit proces van „tektonische bewegingen” is nog niet afgelopen en verraadt zich door het veelvuldig optreden van aardbevingen langs de randen der continenten, de zgn. Circumpacifische aardbevingengordel en door storingen in het zwaartekrachtsveld. De aardbevingenzone gaat onder de kusten van Zuid-Amerika en Japan en langs de randen van Indonesië tot 700 km diep beneden de aardoppervlakte.
In de bodem van de Grote Oceaan blijken in tegenstelling met de Atlantische en de Indische Oceaan die bestanddelen, die voor de continenten karakteristiek zijn, te ontbreken. Dit enorme hiaat mogen wij op goede gronden met G. H. Darwin en W. H. Pickering hieraan toeschrijven, dat op een zeker tijdstip in de wordingsgeschiedenis der aarde de maan is losgerukt en dat hierbij de Grote Oceaan is ontstaan. Dit moet gebeurd zijn, toen er zich reeds een dunne gestolde korst had gevormd, maar de aarde als geheel zich nog wel als een vloeistof kon gedragen.
Bestanddelen van de zeebodem.
De zeebodem van alle oceanen is overdekt met sedimenten die direct door het land geleverd of in de zee gevormd zijn, resp. terrigene en pelagische sedimenten. Een groot deel van de bodem van de Grote Oceaan is bedekt door het rode diepzeeslik, een amorph anorganisch bezinksel. De pelagische sedimenten bestaan op lage geografische breedte uit skeletten en schalen van foraminiferen, op hoge breedte uit diatomeeënslik, dat van plantaardige afkomst is. Op tropische kusten komt ook het korallogene slik voor, bestaande uit resten van koraalriffen e.d.
Zoutgehalte.
Het zoutgehalte aan het oppervlak van de Grote Oceaan gedraagt zich als dat van de Atlantische Oceaan: een aequatoriale strook met laag gehalte (beneden 35 promille), waarnaast in de passaatgebieden maxima gelegen zijn, boven 35 (de getallen duiden promilles aan) tussen 20° en 30° N.B., boven 36 tussen 15o en 25o Z.B. Naar hoge breedten neemt het zoutgehalte af, tot 32 in de Beringzee en de Zee van Ochotsk en voor de kust van Alaska, tot minder dan 34 bezuiden 50° à 60° Z.B. De allerlaagste waarden treft men aan in de Zuidchinese Zee en de Javazee (33 à 31) en in de omgeving van Panama (28).
Temperatuur.
De temperatuur neemt over het algemeen tamelijk regelmatig (isothermen evenwijdig aan de breedtecirkels) naar de polen toe af. De isothermen verschuiven in de loop van het jaar met de zon mede. De allerhoogste temperaturen, boven 28 gr. C., treft men in Febr. aan bewesten de 180ste meridiaan ruwweg tussen 0° en 15o Z.B.; in Aug. trekt op het zuidelijk halfrond dit gebied terug tot ca 10° Z.B., maar breidt het zich op de kust van Azië tot dichtbij Japan uit. In Febr. daalt in de Beringzee de temperatuur tot beneden 0 gr. C., in Aug. blijft er de temperatuur bijna overal boven de 5 gr.
G. De nul-isotherm volgt op het zuidelijk halfrond in Aug. vrijwel de 60ste breedtegraad; in Febr. bereikt hier en daar de 5 gr.-isotherm deze breedtecirkel.
De afwijkingen van het regelmatige verloop van de isothermen ontstaan niet alleen door horizontale zeestromen (Japan-stroom, Peru-stroom), maar ook door het opwellen van koud water uit de diepte ten gevolge van winden, die zodanig langs een kust waaien, dat de afwijking ten gevolge van de aarddraaiing het oppervlakte-water van de kust vandaan drijft. Dit vindt met name voor de kusten van Californië (N.W. winden) en Peru (zuidelijke winden) plaats.
IJsbergen
komen in de noordelijke Grote Oceaan nauwelijks voor, vrijwel uitsluitend in de Beringzee. Op het zuidelijk halfrond ontstaan zij overal uit de IJsbarrière van Antarctica. Hier komen kolossale tafel-ijsbergen tot stand, die vaak aan ware eilanden doen denken. Ze vormen echter geen groot gevaar voor de scheepvaart, omdat deze op hoge zuidelijke breedten gering is. Zij komen tot ongeveer 50° Z.B. voor.
Zeestromen
De grote oceanische stroomstelsels onder invloed van de heersende winden en de aardrotatie komen op de Grote Oceaan het zuiverst tot stand. Op het noordelijk halfrond stroomt in westelijke richting in het passaatgebied de Noord-Aequatoriale Stroom, die zich op de westkusten naar het N. ombuigt en als warme Koero-sjiwo of Japan-stroom langs Japan stroomt. Deze stroom steekt op gematigde breedte als Noord-Pacifische stroom de Oceaan over. Langs de oostkust loopt, als compensatiestroom, de koude Californië-stroom naar het Z. Een gedeelte, de Alaska-stroom, gaat in noordelijke richting; als compensatie keert een koude stroom, de Oyasjiwo, langs Kamtsjatka terug. Op het zuidelijk halfrond treft men in het passaatgebied de Zuid-Aequatoriale Stroom in westelijke richting aan.
Hij zet zich als Oostaustralische stroom naar het Z. voort, en sluit vervolgens aan bij de Westenwinddrift, naar het O. Ten slotte sluit de koude Peru-Stroom de kringloop.
Tussen de beide aequatoriale stromen loopt als compensatiestroom de Equatoriale Tegenstroom van Halmaheira tot Peru.
In de diepte komt in alle oceanen een circulatiestelsel tot stand, zodanig dat steeds het dichtste water op de grootste diepte voorkomt. Men onderscheidt beneden de oppervlaktestromen achtereenvolgens de tussenstromen, de dieptestroom en de bodemstroom, die tevens bepaalde watersoorten, tussenwater, dieptewater en bodemwater vervoeren (deze „stromen” zijn zeer langzaam). De diepzee-circulatie is in de Grote Oceaan gedeeltelijk analoog aan die in de Atlantische* Oceaan. Een belangrijk verschil is dat het dieptewater in de Grote Oceaan voor een groot deel via de Indische Oceaan uit de Atlantische Oceaan afkomstig is. Ten gevolge van aanvoer van koud water door de antarctische bodemstroom is over een groot deel van deze oceaan de bodemtemperatuur slechts 2 à 1 gr. G. of nog lager (z Antarctica, Antarctisch water).
Getijden
Over het verloop van de getijgolf over de Grote Oceaan is zo goed als niets bekend. Men kent de getijden op de kusten, maar de afmetingen van deze oceaan zijn zo groot, dat het niet mogelijk is met enige zekerheid de loop der getijden over de oceaan vast te stellen.
Klimaat
Uiteraard is het klimaat van de Grote Oceaan maritiem. Niet gestoord door continentale invloeden komen de grote klimaat-gordels regelmatig tot ontwikkeling: 1. de aequatoriale stiltegordel met hoge temperaturen en veel neerslag; 2. daaraan grenzend ter weerszijden de passaatgebieden, de N.O.-passaat op het noordelijk, de Z.O.passaat op het zuidelijk halfrond, krachtig doorstaande regelmatige winden, die stuwingsregens brengen op de windzijde der eilanden; 3. de subtropische hogedrukgordels, gebieden met windstilten die met de „paardenbreedten,, van de Atlantische Oceaan overeenkomen; 4. de gematigde gewesten met overheersende westelijke winden, die zich op het zuidelijke halfrond bezuiden de continenten Amerika, Afrika en Australië ontwikkelen tot een onafgebroken kringloop rondom de aarde; 5. de poolstreken, gekenmerkt door lage temperaturen met sneeuw en ijs. Op de westkusten, vooral op het noordelijk halfrond: Philippijnen, China, Japan, komen de beruchte taifoens voor, cyclonale winden rondom depressies van hetzelfde karakter als onze stormen, maar van geweldige kracht en vaak vergezeld van zeer hoge stormvloeden. Zij komen niet zuidelijker voor dan 5-10° N.B. en op deze lage breedten slechts zwak. Vooral zijn ze veelvuldig in de herfstmaanden Sept. en Oct.
De invloed der continenten doet zich gevoelen tussen Azië en Australië in de Moesson-gebieden. De winterse hogedruk in Centraal-Azië doet van hier de lucht afstromen naar het zomerse lagedrukgebied boven Australië. Hierdoor heerst in de Indonesische Archipel de Westmoesson, die echter in het N. van Sumatra zich nog als N.O.moesson (versterkte passaat) voordoet. Hoe langer deze moessonwind zich over zee heeft voortbewogen, des te vochtiger wordt hij, zodat hij boven Java als natte moesson geldt. Een half jaar later stroomt de lucht van het Australische hogedrukgebied gedurende de dan heersende winter af naar het zomerse lagedrukgebied boven Centraal-Azië. Het gevolg is de Oostmoesson, die om te beginnen zeer droog is (droge moesson boven de Kleine Soenda-eilanden en Java), maar steeds natter wordt, om als natte Z.W.-moesson over Noord-Sumatra te blazen. De moessonwinden zijn nog ver oostelijk van de continenten merkbaar, vnl. door een halfjaarlijkse versterking en verzwakking van de passaatwinden.
De mens en de Grote Oceaan
De Grote Oceaan heeft de zeevaart met zeilschepen enorme moeilijkheden berokkend. Ten dele waren deze van dezelfde aard als op de Atlantische Oceaan: de gevreesde stiltegordels, maar de enorme afmetingen maakte de vaart op deze oceaan tot een buitengewoon riskant bedrijf. Slechts langzaam werden Australië en de eilanden in de Oceaan ontdekt, waarbij ook Nederlandse namen een goede klank hebben. Zo ontdekte Abel Tasman de Hawaiï- en de Fidzji-eilanden in 1642. De eerste Nederlander, die de oversteek volbracht, was Olivier van Noort (1598-1601). De grootste ontdekkingsreiziger op de Grote Oceaan was James Cook, die tussen 1769 en 1779 de gehele eilandenwereld opnam en ten slotte op de Hawaiï-eilanden door de inboorlingen vermoord werd.
Naarmate onze kennis van de Grote Oceaan zich uitbreidde en vooral sinds de ontwikkeling van de stoomvaart heeft deze oceaan zijn verschrikkingen verloren. Geregelde stoomvaartlijnen onderhouden het verkeer, telegraafkabels zijn gelegd, vele van de eilandjes zijn in cultuur gebracht en hebben economische, maar ook grote strategische betekenis gekregen. Vaste luchtroutes hebben de afstanden tot een fractie van vroeger teruggebracht, radioverkeer heeft ze tot nul gereduceerd. Enorme betekenis voor de ontwikkeling van de zeevaart heeft het graven van het Panamakanaal gehad.
PROF. DR S. W. VISSER
Lit.: G. Schott, Geographie des Indischen und Stillen Ozeans (Hamburg 1935); H. U. Sverdrup, M. W. Johnson and R.
H. Fleming, The oceans, their physics, chemistry and general biology (New York 1942).
Politiek-strategische betekenis
Het strategisch aspect van deze oceaan wordt in hoofdzaak bepaald door zijn enorme omvang, welke problemen stelt, die nergens ter wereld voorkomen. Van Noord naar Zuid gemeten bedraagt de grootste wijdte meer dan 7000, van Oost naar West bijna 10 000 zeemijlen. Zo’n ruimte kan ook militair gesproken niet van de kust uit beheerst worden, en geeft zelfs aan een omvangrijke expeditie alle gelegenheid om zich te verbergen als een speld in een hooiberg. Wel naderen door de eigenaardige driehoeksvorm van dit gebied, de oevers elkaar in het barre Noorden tot op zichtsafstand, maar de brug tussen Siberië en Alaska, de aangrenzende Beringzee en de keten der Aleoeten, die deze in het Zuiden afsluit, hebben om klimatologische redenen voor de oorlogvoering nooit veel betekenis gehad. Naar beneden toe verwijderen deze oevers zich snel en laten ook bezuiden de aequator een enorme afstand open. Bovendien keert het Amerikaanse continent, met de lange doorlopende bergrug in het Westen de Pacific als het ware de rug toe. Wel vult een brede rug van eilanden, riffen en atollen het wijde water tussen de keerkringen, maar de navigatie in dit gebied ontmoet talloze onbekende gevaren, die zich door de inwerking der natuurkrachten voortdurend wijzigen.
Om die redenen hebben de oude beschavingen in Oost en West weinig of geen aanraking gehad, laat staan oorlog gevoerd, ondanks de koene zeetochten der Polynesiërs in het verre verleden. De komst der Westerlingen, die sinds de 16de eeuw de Pacific binnendrongen, verstoorde deze rust tot zekere hoogte, maar hun veroveringstochten bleven van beperkte en plaatselijke aard. Een gewapend conflict, dat de gehele oceaan zou omspannen, werd pas mogelijk door de moderne techniek en onvermijdelijk door de opkomst van drie machtige rijken en hun ideologieën, het democratische Amerika, het bolsjewistische Rusland en het moderne Japan met zijn „keizerlijke weg”.
Strategisch bezien is het voornaamste probleem in dit enorme gebied de vraag hoe de tegenstanders de strijd tot een beslissend einde zullen voeren, nu de hoofdbronnen van hun kracht aan bijna tegenovergestelde zijden van de wereld liggen. Dit lokt tot een oorlog van korte duur, met beperkt doel, liefst ingeleid door een snelle, verraderlijke klap, om een voorsprong te krijgen en de wederpartij de lust tot door vechten te ontnemen (Port-Arthur, Pearl Harbor). Ook maakt de aanwezigheid van duizend-en-meer eilanden een gesloten systeem van passieve defensie haast ondoenlijk; de vijand kan de versterkte punten makkelijk omgaan en isoleren door snelle raids met amphibische strijdkrachten, die, gesteund in de lucht, van eiland op eiland springen, liefst op de flank of in de rug van de stellingen. Zo versterkte Japan zijn positie in de West-Pacific in de loop van een halve eeuw ten koste van China, Rusland en de Westerse koloniale mogendheden. Het overbrengen en onderhouden van een krijgsmacht, die aan de andere zijde van de oceaan gekomen sterk genoeg was om de gele strijders op eigen terrein te verslaan, bleef voorbehouden aan de V.S., wier enorme hulpbronnen en organisatietalent in 1943 en 1944 de mars naar de overkant mogelijk maakten. Aldus werd de ruimte door de logistiek* bedwongen en het Japanse Keizerrijk als machtsfactor voorlopig uitgeschakeld.
De overwinning liet de V.S. in het bezit van een uitgebreide, militaire positie, welke zich over de gehele oceaan uitstrekt. Volmaakt is deze zeker niet. Verschillende steunpunten in voorste lijn, zoals de bases in Japan en de Philippijnen, worden door de betrokken naties slechts node geduld, en zullen in de toekomst om politieke redenen misschien ontruimd moeten worden. De verbinding met het moederland is lang en kwetsbaar en alleen te verdedigen door een uitgebreide, mobiele strijdmacht van schepen en vliegtuigen, gebaseerd op een keten van steunpunten, die voorzien zijn van alle moderne middelen voor verdediging, verkeer en verbindingen, als havens, vliegvelden, geschutbatterijen, bakens, radio, radar- en loran stations. Verschillende strategische punten bevinden zich nog in een stadium van voorbereiding en andere in vreemde, zij het vooralsnog bevriende handen, zoals de Galapagos- en Marquesas-eilanden, die de ingang van het Panamakanaal dekken, of Saigon, Singapore en Nieuw-Guinea, die de toegangen naar de Indische Oceaan bestrijken en de bondgenoot Australië tegen een aanval uit het Aziatische vasteland helpen beschermen. Bezuiden de aequator ligt een groot getal potentiële vlieghavens, navigatiebakens en communicatiestations (als Samoa, Tahiti, Nieuw-Caledonië), meest bezittingen van Frankrijk, Chili en de Britse Commonwealth, die geen middelen hebben om deze eilanden te ontwikkelen en te verdedigen, maar ze uit overwegingen van prestige niet willen opgeven.
In deze situatie wordt de Amerikaanse Pacificstrategie thans geconfronteerd met het Aziatisch monsterverbond van de grootste rijken ter wereld, Rusland en China, te zamen met hun huidige en toekomstige satellieten. Voor het eerst in de geschiedenis dreigt tegenover het Verenigd Amerika (vriendschap met Canada, Pan-Amerikanisme) een verenigd Oost-Azië te zullen staan. Reeds in 1935 waarschuwde admiraal Castex tegen de dwaasheid van de komende oorlog tussen de natuurlijke bondgenoten in Tokio en Washington, die te zamen werk genoeg zouden krijgen om de imperialistische, communistische vloedgolf te keren. De Westerse landen, die hen moeten steunen (en waarvan Nederland op aandringen van Amerikaanse idealisten practisch is uitgeschakeld) zullen nauwelijks in staat zijn om hun geïsoleerde posities in Indochina, Malakka en Australië te verdedigen en weinig kunnen bijdragen tot de strijd op het hoofdtoneel, die met het Koreaans-Formosaans avontuur (1950) in een acuut stadium is getreden. In hoeverre de vooruitgeschoven stelling onder de wal van Azië, van Nieuw-Guinea tot Sachalin op den duur te houden is, blijft dan ook de vraag. Niet onmogelijk is het dat de V.S. deze in de komende jaren, onder de druk van een frontale aanval, gecombineerd met een bedreiging van Russische onderzeeboten tegen hun verbindingslijnen moeten opgeven.
Zij zullen zich dan terugtrekken op hun defensief systeem van vóór 1942 in de veelhoek Dutch Harbor - Hawaiï - Tutuila - Panama - Seattle, verdedigd door sterke, snelle eskaders in de lucht en ter zee. Het evenwicht in de Stille Oceaan zal dan in zekere zin zijn hersteld met de datumlijn (meridiaan van 180o) als een soort niemandsland, dat geen der partijen in grote sterkte en voor lange tijd vermag te overschrijden. Een zwak punt daarin vormt voorshands het schiereiland Alaska, dat over land en door de lucht wordt bedreigd. In hoeverre hun ervaring in arctische oorlogvoering de Russen in staat zal stellen om langs die weg het Noordamerikaanse continent ernstig te bedreigen, moet eveneens worden afgewacht.
SCHOUT-BIJ-NACHT JHR H. A. VAN FOREEST
Lit.: Karl Haushofer, Geopolitik des Pazifischen Ozeans (1938); R. V. R. Castex, Théories Stratégiques, dl III (1931) en V (1935); D. R. Nugent and R.
Bell, The Pacific area and its problems (1937); S. K. Latourette, The United States move across the Pacific (N.Y. 1946); The problem of Pacific security. Report by a Chatham House study group (N.Y. 1946); W. S. Thompson, Population and peace in the Pacific (London 1946); G. Bienstock, The struggle for the Pacific (London 1947).