Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SHETLANDEILANDEN

betekenis & definitie

door de Noorse zeelieden ook Hitlandeilanden genoemd, eilandengroep van Groot-Brittannië, ligt ten N.O. van Schotland tussen 60-61° N.Br. en is van de zuidelijker gelegen Orkney-eilanden gescheiden door een 80 km breed kanaal, in het midden waarvan Fair Island ligt. De Shetlandeilanden vormen een archipel van 117 eilanden, waarvan 34 bewoond, hebben een gezamenlijke oppervlakte van 1428 km2 en tellen ca 20.000 inw.

Het binnenland is meest rotsachtig, kaal en heuvelachtig, de kusten zijn steil en vol ravijnen. De kortstondige zomer is warm, de winter vochtig, nevelig en stormachtig. In het begin van de zomer heeft men er te middernacht slechts een halve schemering, gedurende de winternacht vertoont zich dikwijls het noorderlicht. De plantengroei is zeer schraal; de landbouw bepaalt zich tot gerst, haver, vlas en aardappelen. Men houdt er o.a. kleine paarden (pony’s); de zee levert vis en oesters.

De inwoners zijn van afkomst Noren en belijden de Protestantse godsdienst. Zij spreken Engels, met Noorse uitdrukkingen vermengd. De voornaamste bezigheid is de visserij, naast landbouw en veeteelt; ook worden wollen en linnen stoffen vervaardigd. Op Fetlar komt enig koper voor. De voornaamste eilanden dezer groep zijn Mainland, Unst en Yell. Men vindt aldaar talrijke aloude gedenktekens (cairns, tumuli en stenen wallen) en onderaardse woningen. De hoofdplaats Lerwick is een centrum van de haringvisserij.

De eilandengroep verviel in 1649 aan de Kroon van Schotland. Zij vormt met de Orkney’s het graafschap Zetland.

Lit.: A. T. Clunes, The Shetland Isles (1951).

< >