Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GERST

betekenis & definitie

(Hordeum L.) is een plantengeslacht uit de familie der Gramineeën met een samengestelde aar als bloeiwijze, op elke tand der as voorzien van 3 éénbloemige aartjes, waarvan het middelste steeds ongesteeld en vruchtbaar, de zijdelingse niet of kort gesteeld en slechts bij enige gecultiveerde vormen vruchtbaar zijn. De kelkkafjes staan in een halve kring vóór de 3 aartjes.

De kroonkafjes, waarvan het onderste genaaid, zijn bij de meeste soorten met de vrucht vergroeid.Van de wilde soorten komen voor vermelding in aanmerking: H. murinum L., muizengerst of kruipertje, een éénjarig onkruid, dat veel langs wegen en op steenachtige bodem groeit: H. secalinum Schreb. of nodosum L., veldgerst, een overblijvend goed en voedzaam, doch weinig productief weidegras, dat vrij algemeen in de betere graslanden op de klei voorkomt; H. maritimum With. of maritimum Huds., zeegerst, een éénjarig, onbelangrijk gras van 1-3 dm hoogte, langs zeedijken en op grazige plaatsen langs de kust voorkomende. Als siergras wordt gekweekt de kwispelgerst, H.jubatum L., een éénjarig, 80 cm hoog gras, waarvan de gedroogde aren voor bouquetten worden gebruikt. De voor de korrel geteelde gerstsoorten worden samengevat onder de naam Hordeum sativum. Het langst bekend is de zesrijige gerst, die door de Egyptenaren, Joden, Grieken en Indiërs sedert overoude tijden reeds verbouwd moet zijn. Van deze gerst heeft men korrels gevonden in Egyptische graven en in oude paalwoningen.

In de groep H. sativum worden de volgende botanische soorten onderscheiden: H. sat. hexastichum L. of zesrijige gerst, die 6 rechtopgaande rijen korrels bevat; deze gerst wordt hoofdzakelijk in Zuid-Europa, doch niet in Nederland geteeld; H. sat. uulgare (= H. tetrastichum Kcke), gewone, ongelijkrijige of (schijnbaar) vierrijige gerst, eveneens voorzien van 6 rijen korrels, de middelste van elk drietal echter meer tegen de as der wijdgeschakelde aar aangedrukt dan de zijdelingse; deze soort wordt het meest verbouwd in West-Europa en Scandinavië; in Zuid-Europa en Noord-Afrika wordt veelvuldiger de variëteit coerulescens met blauwgrijze aren verbouwd; een bijzondere reeks van variëteiten vormen de naakte of hemelgersten, H. coeleste L., zoals de Himalayagerst en de merkwaardige erfelijke misvorming H. trifurcatum of drievorkige gerst met kroonkafjes, die aan de top niet in een kafnaald, maar in 3 lederachtige tanden uitlopen; H. sat. distichon L. of tweerijige gerst, voorzien van 2 rijen vruchtbare bloemen of korrels. De tweerijige gerst wordt verbouwd in West-, maar meer in Midden-Europa, ook in Ethiopië.

Voor Midden-Europa en ook voor Nederland zijn eigenlijk alleen de vier- en tweerijige gerst van belang; de eerste als zomer- en wintergewas voor veevoer en gortbereiding, de laatste vrijwel uitsluitend als zomergewas voor brouwgerst.

Wintergerst heeft op de graanbedrijven bepaalde bedrijfstechnische voordelen, bijv. een betere werkverdeling door de vroege rijping; de mogelijkheid om op gerstland nog een behoorlijk klavergewas te telen, nadat de klaver als ondervrucht in de gerst is gezaaid. De laatste jaren komt gemiddeld tweederde van de in Nederland met wintergerst beteelde oppervlakte op de noordelijke klei voor. De gerstoogst is hier voornamelijk bestemd voor de gortpellerijen. In de overige gerstgebieden wordt de gerst veelal voor veevoer bestemd.

De gortpellerij verlangt grote, buikige, zware en zetmeelrijke korrels. Voergerst moet in de allereerste plaats eiwitrijk zijn. Veelverbouwde wintergerstrassen zijn o.a. Vindicat, Fletumen en Mansholt’s II; als nieuw ras komt Urania naar voren.

Het hoofdgebied van de verbouw van zomergerst vindt men in de westelijke kleigebieden, waar in 1949 ongeveer tweederde van de in Nederland verbouwde zomergerst voorkwam; Zeeland staat hier aan de spits met ruim 40 pct van het totale gerstareaal.

De verbouw van zomergerst is hoofdzakelijk gericht op het verkrijgen van brouwgerst. Zij moet goed van reuk en kleur zijn, geen of zo weinig mogelijk beschadigde korrels bevatten, verder droog, glad en hard aanvoelen, goed gevuld zijn en fijn gerimpeld kaf bezitten; het vochtgehalte mag niet hoger zijn dan 16,5 pct, terwijl het eiwitgehalte zo laag mogelijk moet zijn (9-11,5 pct van de droge stof). Minstens 97 pct van de korrels moet binnen vijf dagen gekiemd zijn.

De brouwgerstrassen voor Nederland zijn in hoofdzaak Abed Kenia en Balder. Saxonia kan soms óók nog dienst doen als brouwgerst, ofschoon dit ras meer waarde heeft voor de gortpellerij.

Naast deze monocultuur van gerst kent men óók nog het gemengd uitzaaien van zomergerst en haver ten einde een waardevol voedergraan te verkrijgen.

Gerst groeit het beste op losse, kalkhoudende, niet te zware zavelgronden; zand-, veen- en dalgronden dragen ook wel gerst, maar zijn toch niet de ware gerstgronden, evenmin als de zware kleigronden. Wintergerst wordt veel gezaaid na koolzaad en veldbonen, ook na erwten of vroegrijpe haver, minder vaak na klaver, aardappelen, vlas en gele mosterd. Na hakvruchten wordt het meestal te laat, zodat dan zomergerst wordt gezaaid (in Zeeland en noordelijk Noordholland vaak na suikerbieten). Zaaitijd voor wintergerst eind September, begin October; voor zomergerst eind Febr. - half Apr.; benodigde hoeveelheid 1,5 à 2 hl bij breedwerpig zaaien en 1 à 1,5 hl bij rijenteelt.

In het najaar wordt aan de gerst niets gedaan; in het voorjaar wordt, als het gewas wat geel ziet, gerold of geblokt en overbemest met stikstof; later éénmaal hakken of schoffelen (brouwgerst vaker). Wintergerst komt in Juni in de aar en is half Juni rijp; zomergerst 2 à 3 weken later. Ziekten zijn stuifbrand (veroorzaakt door Ustilago nuda Hordei en U. tecta Hordei), het zwart (Cladosporium herbarum), roest (Pucciniasoorten), strepenziekte (Helminthosporium gramineum) en vlekkenziekte (Helminthosporium teres), alle veroorzaakt door zwammen. Zaaizaadontsmetting is dus van groot belang.

Winter- en zomergerst leveren gemiddeld 60 hl (1 hl = 64-68 kg) korrel en 3000-5000 kg stro per ha. Het stro is bruikbaar als voederstro voor het vee. Gerst wordt in grote hoeveelheden geïmporteerd. Zo voerde Nederland bijv. in 1948 (van Jan. - Nov.) 271 000 ton gerst in, vnl. vanuit Argentinië en Canada.

In de periode Jan. - Mei 1949 werd gerst geïmporteerd uit de V.S. van Noord-Amerika, Argentinië, Hongarije en Denemarken.

Lit.: J. Z. ten Rodengate Marissen, Bijzondere Plantenteelt, dl I (3de dr., bewerkt door J. Elema, 1923).

< >