Spaanse stad en hoofdstad van de gelijknamige provincie (14.010 km2 met in 1950: 1.100.500 inw.), zetel van een aartsbisdom, ligt op 14 m hoogte in een uitgestrekte, vruchtbare vlakte op de linkeroever van de tot hier voor zeeschepen bevaarbare Guadalquivir en telt (1952) 383.900 inw. De stad is een spoorwegkruispunt aan de lijn Madrid - Cadiz.
Stadsbeeld.
Van de oude ringmuur met 66 torens, die vroeger de binnenstad omgaf, zijn alleen nog enkele poorten aanwezig. De huizen in de binnenstad vertonen een Moors karakter met een binnenhof en een fontein. Later zijn, vooral in de nieuwe wijken, een aantal nieuwe pleinen en straten aangelegd. De drukste winkelstraat is de Calle de Sierpes. Sevilla bezit een aantal openbare fonteinen, die door de uit 410 bogen bestaande waterleiding Caños de Carmona van water worden voorzien.
De vijfschepige kathedraal, begonnen in 1402, op rechthoekige grondslag, staat op de plaats van de 12de-eeuwse moskee, waarvan de toren, de Giralda, en de binnenhof, de patio de los naranjos (van de oranjebomen) nog zijn behouden. In de capilla mayor bevindt zich een groot gesneden retabel, begonnen 1482 door de Vlaamse beeldhouwer Dancart, in de capilla real het graf van koning Ferdinand (gest. 1252) en het beeld van de Virgen de los Reyes, dat volgens de legende door de H. Lodewijk van Frankrijk aan koning Ferdinand was gegeven. In de kapel van San Pedro hangen 9 schilderstukken van Zurbaran. In de sacristie is een grote kerkschat, o.a. een groot tabernakel door Juan de Arfe (1580-’87). Het Alcázar dateert in zijn tegenwoordige vorm van ca 1350, met vele aanbouwen in latere perioden en vele niet altijd gelukkige restauraties, ook wat betreft de polychromie.
De handelsbeurs (lonja) is van 1585. Voorts zijn er vele oude paleizen en huizen, o.a. het Casa de Pilatos en het Casa de las Dueñas (16de eeuw).
Typische Sevillaanse industrieën zijn die voor aardewerk, zilverwerk en borduurwerk. Sevilla bezit o.m.een universiteit uit 1505, de Columbinabibliotheek (door de zoon van Columbus gesticht), het Archaeologisch Museum, een schilderijenmuseum en een aantal particuliere musea. Zij is de zetel van een Hof van Appèl en van een aartsbisschop. Belangrijk is het toeristenverkeer, spec. in de Semana Santa (Stille Week) met haar talrijke indrukwekkende processies; tijdens de 3-daagse veemarkt (Feria), die in Apr. wordt gehouden en waarmee uitgebreide stierengevechten gepaard gaan.
Geschiedenis.
Sevilla heette in de Oudheid Hispalis en ontving als Romeinse kolonie de naam Colonia Julia Romulensis en was hoofdstad van Baetica met Córdoba, in 411 van het rijk der Wandalen, in 441 van dat der West-Goten. Er werden in 590 en 619 concilies (Concilia Hispalensia) gehouden. De Arabieren veroverden haar in 712. In 844 werd zij door de Vikingen verwoest, sedert 1026 was zij de zetel van de Moorse dynastie der Abadieten. In 1091 kwam zij in het bezit der Almoravieden en in 1147 in dat der Almohaden. 23 Nov. 1248 werd zij door Ferdinand III van Castilië veroverd en bleef na die tijd in het bezit van de Christenen. In de 16de eeuw werd Sevilla de voornaamste stapelplaats van de Spaanse zeehandel, vooral met Amerika, en (in 1503) de zetel van de Casa de Contratacion (directie van de maritieme aangelegenheden).
Na de regering van Philips II verminderde de voorspoed van de stad. Cadiz was de succesrijke mededinger. In 1717 werd de Casa de Contratacion naar deze stad overgeplaatst. In de 18de eeuw keerde met het oprichten van een belangrijke zijdeweefnijverheid de oude voorspoed gedeeltelijk terug. De Franse concurrentie maakte hier in de 19de eeuw een einde aan. Monarchistisch en conservatief, koos Sevilla in 1936 de zijde van de nationalisten.