Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SERVO-KROAATSE TAAL EN LETTERKUNDE

betekenis & definitie

[i]Taal.

[/i]Het Servo-Kroaats vormt met het Sloveens de N.W. groep van het Zuidslavisch, waarvan de Z.O. groep het Bulgaars is. Het Servo-Kroaats verschilt van het Bulgaars o.a. door zijn geslotener ě, die als e, i (j)e, i optreedt, en door zijn affricatae č, d’ voor tj, kt, dj:, de Sloveense ontwikkeling dezer klanken veronderstelt hetzelfde uitgangspunt als de Servo-Kroaatse.

Waarschijnlijk hebben het Bulgaarse en het Servo-Kroaatse taalgebied eeuwen lang (wellicht van de 6de-13de eeuw toe, althans in sommige streken) niet direct aan elkaar gegrensd: tussen beide in woonden wellicht Romanen. Daarentegen was de band tussen Servo-Kroaten en Slovenen vanouds eng, — hoewel thans de differentiëring zowel der schrijftalen als der twee dialectgebieden groot is. Beide talen hebben o.a. gemeen de samenval der twee halfvocalen (tot a in verreweg het grootste deel van het Servo-Kroaats), de beperking der mouilleringscorrelatie tot een klein aantal consonanten, de onderscheiding van twee intonaties der lange vocalen. Het Sloveens staat het dichtst bij het Kajkavisch dialect van het Servo-Kroaats. Verder is het Sloveens nader met het Čakavisch dan met het Štokavisch verwant. De voorgeschiedenis van het Servo-Kroaats is door de talrijke migraties, die in de Turkentijd plaats hebben gehad, moeilijk reconstrueerbaar.

Taalgebied en dialecten.

Het aantal personen, die Servo-Kroaats spreken, is moeilijk vast te stellen. Slavische statistieken rekenen hiertoe de Macedonische Slaven en ook die van de overgangsgebieden tot de Bulgaarse taal. Op den duur breidt de Servo-Kroaatse beschaafde taal zich uit over het hele niet-Sloveense gebied van Joegoslavië. In een samenhangend gebied wonen de Servo-Kroaten in Joegoslavië en in enige aangrenzende gebieden van Italië. Naar de verschillende vormen voor het pronomen „wat?” onderscheidt men 3 dialectgebieden:

1. het Kajkavisch, dat een overgang vormt naar het Sloveens;
2. het Cakavisch;
3. het Stokavisch.

Schrijftalen.

De oudste schrijftaal was het Kerkslavisch, in twee variaties, een Servische en een Kroatische. De eerste bediende zich van het Cyrillische schrift, de tweede van het Glagolietische. Nog steeds schrijven de orthodoxen Cyrillisch; de andere Servo-Kroaten schrijven in de regel Latijns schrift; maar het Glagolietisch handhaafde zich in de kerktaal van enige diocesen langs de Adriatische Zee. Het wijkt thans ook in deze functie voor het Latijnse schrift, maar de R.K. Kerk duldt nog steeds in Joegoslavië het gebruik der landstaal voor zekere kerkelijke doeleinden. In de Kroatische landen werd sedert de 12de eeuw het Glagolietische alphabet ook voor profane doeleinden gebruikt.

Het Kerkslavisch onderging toen steeds meer de invloed van de volkstaal, het Čakavisch. Ragusa (Dubrovnik) gebruikte sedert de 13de eeuw als kanselarij- en handelstaal een Cyrillisch geschreven Štokavisch; sedert de 15de eeuw bestaat er een Dalmatijns-Ragusaanse literatuur (in Latijns schrift), welke taal in Split en andere Čakavische plaatsen Čakavisch was, in Ragusa (Dubrovnik) Štokavisch. Een enigszins afwijkende, eveneens Štokavische schrijftaal heeft in Bosnië sedert het begin der 17de eeuw bestaan; zij werd door Franciscanen voor hun propagandaliteratuur gebruikt; in de 18de eeuw krijgt zij een nationaler karakter en heeft invloed bij het opkomen der populair gekleurde, literaire taal van Slavonië. In diezelfde periode begint ook bij de Serven een op de eigen taal gebaseerde schrijftaal op te komen. De schepper der nationale taal was hier Dositej Obradović (ca 1742-1811).

Letterkunde.

De middeleeuwse letterkunde was van Kerkslavische herkomst. Er moet een scheiding worden gemaakt tussen de Kroatische literatuur, in de kuststreek op de eilanden der Adriatische Zee, die zich van het Glagolietisch schrift bediende, en de Servische, in Cyrillisch schrift. Beide literaturen hebben een vooral geestelijk en kerkelijk karakter en behandelen ook overigens internationale stoffen (Alexander de Grote, Trojaanse Oorlog enz.).

In Servië werden belangrijke levens van vorsten en heiligen geschreven. De H. Sava (gest. 1235 of 1236) en zijn broeder koning Stevan (gest. 1228) beschreven beiden het leven van hun vader, de groot-Župan Nemanja. Domentian schreef een leven van Sava (13de eeuw); eveneens iets later Teodosije; verdere biografen zijn: Danilo (gest. 1337), Grigorije Čamblak (gest. 1419?), Konstantin (gest. na 1431); de twee laatsten van Bulgaarse geboorte. Konstantin’s Leven van de despoot Stevan Lazarevic heeft grote historische waarde.

Op de latere Middeleeuwen gaat grotendeels de stof terug van de hoogst belangrijke epische volkspoëzie. Men onderscheidt 9 cycli van een historisch volksepos, de periode van Nemanja (eind 12de eeuw) tot de opstand van Karageorge (1804-1813) omvattend. Het bekendst zijn de liederen van Kraljević Marko, een Macedonisch vorst uit het eind der 14de eeuw, de tijd van de nederlagen tegen de Turken, wiens beeld echter in het lied sterk is veranderd. Het epos nam allerlei niet-epische elementen op, zelfs gehele liederen ontleenden hun inhoud aan sprookjes en legenden. Behalve epische volkspoëzie bestaat er een bont gevarieerde lyrische poëzie; onder de volkskunst in proza verdient de korte vertelling, die vooral in Montenegro verspreid is, vermelding; een mooie verzameling bracht de wojwode Marko Miljanow bijeen (Toonbeelden van mensenwaarde en heldendom, 1901).

De levendige betrekkingen tussen Italië en Dalmatië bewerkten in het kustgebied de opkomst ener Renaissancebeschaving, die zich sedert de 15de eeuw uitte in de letterkunde. Vooraan stond Ragusa (Dubrovnik), andere centra waren Split, Zadar (Zara) en het eiland Hvar.

De poëzie bloeide daar in verschillende genres; het proza trad op de achtergrond. De eerste grote figuren te Ragusa zijn de lyrische dichters S. Menčetić (1457-1527), P. Hectorovič van Hvar, M. Vetranović (Vetranić, 1482-1576) en A. Čubranović (ca 1480-1520). De eerste grote epicus is M.

Marulić (1450-1524), van Split (Spalato); beroemd is vooral zijn Judita (Judith). De grootste van allen is Ivan Gundulić (1558-1638), door zijn levensopvatting een typische Ragusaanse aristocraat, goed patriot, godvruchtig (epos Osman; gedicht: De tranen van de Verloren Zoon; herdersspel: Dubravka).

Deze gehele Ragusaans-Dalmatijnse literatuur bediende zich van het Latijnse alphabet; evenals de minder belangrijke literatuur van Kroatië, zowel de Protestantse als de Katholieke. Van de Kroatische schrijvers van wereldlijke kunst zijn Petar Zrinjski en Fr. K. Frankopan (beiden in 1671 ter dood gebracht) en P. Vitezović (1652-1713), tevens een geleerde, het belangrijkst. Van de Cyrillische literatuur dezer periode noemen wij de Slavoservische kroniek van graaf Dj.

Branković (1645-1711). De na hem komende Gavrilo Stefanović Venelović heeft zich vnl. bekendheid verworven, doordat hij in zijn religieuze geschriften de volkstaal gebruikte.

De nieuwere letterkunde begint tegen het eind der 18de eeuw. De Dalmatijns-Ragusaanse grote letterkunde was al in de 17de eeuw in verval geraakt, het Servische binnenland leefde onder het Turkenjuk. De wedergeboorte der 18de eeuw, met belangstelling voor wereldcultuur, ook al met Servo-Kroaats eenheidsbesef, uitte zich het sterkst bij de Serven van Hongarije. Een zeer belangrijke plaats komt ook toe aan Matija A. Reljković (1732-1798), die als krijgsgevangene naar Duitsland getransporteerd de Franse en Duitse literatuur van zijn dagen leerde kennen. De invloeden van deze literaturen zijn merkbaar in zijn Satyr (1762), een didactisch gedicht met uitmuntende beschrijvingen van het dorpsleven.

Als voornaamste der hier genoemde schrijvers kunnen we echter Dositej Obradović beschouwen (1742-1811). Na zijn klooster te hebben verlaten bereisde hij Europa, gaf in zijn autobiografie (Leven en lotgevallen, 1783) een soort paedagogische roman, vertaalde fabels van Aesopus, die hij van een interessante commentaar voorzag en stichtte een school voor hoger onderwijs, waaruit de Universiteit van Belgrado is gegroeid. In zijn talrijke werken nemen we duidelijk het streven waar, de eenheid van Joegoslavië op te bouwen. Het blijspel vond een talentvol vertegenwoordiger in Tito Brezovacki (1760-1805). Ljudevit Gaj (1809-1872) trad in zijn De orthografie van het Kroatisch als kampioen voor zijn taal op, waarbij hij vooral de steeds groeiende invloed van het Hongaars wilde stuiten. Gaj wees ook op de betekenis van de taal in de volksliederen en zangen.

Van nog grotere betekenis voor het cultiveren van deze volksliederen en zangen was Vuk Karadž (1787-1864), oorspronkelijk een geitenhoeder, die zeer waardevolle uitgaven van deze liederen en zangen bezorgde. Om hem vormde zich „de school van Vuk”, die onder de Kroaten belangstelling verwekte.

Van de letterkunde van de eerste helft der 19de eeuw zijn het belangrijkst: de Cyrillisch schrijvende dichters Lukijan Mušicki (1777-1837) die zich te duidelijk als pseudo-classicus ontpopt; Sima Milutinović (1791-1847), een der eerste romantici van zijn land (belangrijkste werk De Serbianka, 1823); Petar Petrović Njegos (1813-1851), bisschop van Getinje, dichter van het klassieke gedicht der Servo-Kroaatse letterkunde De Bergkrans (1847) en van het epos De toorts van de Microcosmos. Branko Radicević (1824-1853) is vooral bekend door Het Afscheid der Studenten, een lyrische autobiografie. Voorts de Kroaatse dichters Slanko Vraz (1810-1852), aanhanger van het Illyrisme; Petar Preradović (1818-1872), schrijver van het allegorisch drama Kraljević Marko en van prachtige gedichten. Ivan Mažuranić (1814-1890) schreef het epos De dood van Smail-aga Čengić (1846); Bogoboj Atanacković (1826-1858) de roman De beide afgoden (1851). De dramaturg Jovan Sterija Popović (1806-1856) doet denken aan Molière; Djura Jakšić (1832-1878) publiceerde in 1868 het drama Elisabeth. Een teer lyricus is Jovan Jovanović Zmaj (1833-1903), uitgever van het in zijn tijd zeer invloedrijke tijdschrift de „Javor” (De Ahorn), bleef bekend door zijn bundels Rozen (1864) en de Verwelkte rozen (1882). Zijn grootste beroemdheid verkreeg Zmaj door de ballade De drie Haidoeken. Stjepan Mitrov Ljubiša (1824-1878) schreef beroemde historische novellen, die ons bovendien een diep inzicht geven in de Joegoslavische folklore; vooral is dit het geval met zijn Kanjoš Macedonovič. Hij vindt zijn grote rivaal in Fran Levstik die bij de Sloveense letterkunde zal worden behandeld.

In de tweede helft van de 19de eeuw traden nu ook (vooral onder de invloed van Frankrijk) het realisme en naturalisme in Joegoslavië op. Een van de eerste vertegenwoordigers dezer richtingen was Jakov Ignjatović (1829-1888) met zijn Milan Narandzić (1860). Van groter betekenis is August Senoa (1838-1881), de uitgever van een belangrijk tijdschrift „Vienac” (De Guirlande); zijn meest indrukwekkende roman is wel De bedelaar Luka (1879). Het conflict tussen generaties, stad en platteland, vond ook zijn vertolker in Ante Kovačić (1854-1889). In de voortreffelijke verhalen van Laza Lazarevič (1851-1890) worden we verplaatst naar de wereld van de zadruga (de Servische groot-familie); ook Janko Veselinovič (1862-1905) verwijlt gaarne bij de idylle van de zadruga. Rauwer en machtiger is hij in zijn historische roman De Haidoek Stanko.



Een mengeling van idylle en realistische uitbeelding van de landbevolking vinden we in het werk van Ljuba Babić Ksaver Šandor Djalski (1854-1935). In de korte verhalen van Josip Draženović speurt men duidelijk de invloeden van Toergenjew en Maupassant. Realist is ook Simo Matavulj (1852-1908). Josip Kozarac (1858-1906) kreeg vooral naam door zijn roman Dode kapitalen (1889). Zeer sterke invloeden van de klassieke Russische literatuur zijn waarneembaar bij Svetolik Ranković (1863-1899), bekend door zijn De koning van de berg (1897). Een humoristisch schrijver is Stevan Sremac (1855-1906; De pope Cira en de pope Spira).

Een belangrijke plaats neemt ook Branislav Nusić in, de grootste blijspelschrijver na Sterija Popović. Onder de dichters verdient de elegicus Vojislav Ilić (1862-1894) vermelding. Een dichter der opstandigheid is Silvije Strahimir Kranjčević (1864-1908). Een belangrijke figuur van het begin der 20ste eeuw is Borisav Stanković (1876-1927), zijn beroemdste roman is Het onreine bloed. De contemporaine Joegoslavische literatuur geeft nog weinig vastomlijnde persoonlijkheden te aanschouwen.

Lit.: A. Leskien, Grammatik der serbo-kroatischen Sprache I (Leipzig 1914); M. Rešetar, Elementar-Grammatik der serbischen (kroatischen) Sprache (Zagreb 1922); A. Meillet en A. Vaillant, Grammaire de la langue serbo-croate (1924); Vuk Stef. Karadžić, Lexicon serbico-germanico-latinum (Srpski Rječnik, 1818, 1852, 1898, 1936); F.

Iveković en I. Broz, Rječnik hrvatskoga jezika (2 dln, Zagreb 1901; lexicon met Duitse en Latijnse vertalingen); M. Rešetar, Der stokavische Dialekt (Wien 1907); A. Belič, Zum heutigen Stande der serbokroatischen Dialektologie, Revue Slavistique III (Krakau 1910), 82-103; A. Vaillant, La langue de Dominko, Zlatarić (2 dln, Paris 1928-1931); Boris Unbegaun, Les débuts de la langue littéraire chez les Serbes (Paris 1935); M. Murko, Geschichte der älteren südslawischen Literaturen (Leipzig 1908); Idem, Die südslawischen Literaturen (Die Kultur der Gegenwart I, Abt.

IX: Die osteuropäischen Literaturen und die slawischen Sprachen, Berlin-Leipzig 1908), 194-245; G. Gesemann, Die serbo-kroatische Literatur (Potsdam 1930, bibliographie vooral betreffende volkspoëzie, ald. blz. 43-44); M. Murko, La poésie populaire épique en Yougoslavie au début du XXe siècle (Paris 1929); Milos Savkovic, La littérature yougoslave moderne (Belgrade 1936); R. Aleksić i M. Slenowić, Grammatika srpskoga ili Rrvatskoga jezika (Sarajewo 1947).

< >