Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SERING

betekenis & definitie

(Fam. Olijfachtigen) is een struikgewas, dat veel gebruikt wordt voor tuinbeplanting en voor de teelt van snijbloemen.

In siertuinen en parken worden verschillende soorten nl.: S. vulgaris afkomstig uit Oost-Europa, S. japonica uit Japan, S. josikaea uit Hongarije, S. emodi uit de Himalaja, S. persica uit de Kaukasus en S. sinensis = S. persica S. vulgaris aangeplant, waarvan S. vulgaris en de vele hybriden er van verreweg het meest aangetroffen worden. In Aalsmeer is in 1951 een seringenpark van 3 ha aangelegd, dat voor aanplant van alle soorten en variëteiten bestemd is. De teelt van de sering als snijbloem vindt in omvangrijke mate in Aalsmeer plaats. Jaarlijks worden ca 10 millioen bloeiende seringen takken aan de beide veilingen in Aalsmeer aangevoerd voor een bedrag van ca 2 millioen gulden. Buiten Aalsmeer is deze teelt slechts van geringe betekenis in Berkel-Rodenrijs. De teelt in Aalsmeer dateert van het einde van de 19de eeuw, toen de snijbloementeelt aldaar ingang vond.

Variëteiten.

Voor de teelt van trekseringen worden tegenwoordig algemeen de hybriden van Syringa vulgaris gebruikt. Van de meer dan 100 verschillende variëteiten zijn vnl.: Mme Florent Stepman (wit), Marie Legraye (wit), Andenken an Ludwig Späth (donker paars), Hugo Koster (donker mauve), Hugo de Vries (paars), Lavaliensis (rose-lila) en Glorie de Lorraine (rose-lila) voor de trek in gebruik.

Teelt.

Omdat de sering als hybride niet zaadvast is, wordt deze op een onderstam geteeld. Als onderstam wordt algemeen de wilde Syringa vulgaris gebruikt, waarvan het zaad uit Oost-Europa wordt ingevoerd. Het zaad wordt in Mrt - Apr. in de koude bak uitgezaaid en het volgend voorjaar worden de jonge planten verpoot.

Zes jaren na het zaaien gaan de kortgesnoeide struiken het trekbare jaar in. Als de jonge scheuten ca 5 cm lang zijn, worden deze uitgedund tot een aantal, waarvan men verwacht dat elke scheut tot een bloeibare tak van behoorlijke lengte kan uitgroeien. Als de scheuten 20 cm lang zijn, kunnen deze bij harde wind uitwaaien of krom groeien. Om dat te voorkomen moeten de seringenhoeken omgeven zijn door elzenhagen, windhekken, zware visnetten of iets dergelijks.

Elke struik is in Aalsmeer steeds na twee jaar weer trekbaar, terwijl het in andere streken 3 jaar duurt. De struiken kunnen vele jaren meegaan.

De seringenakkers moeten beslist uit veengrond bestaan, welke goed vochthoudend is en waarop gemakkelijk kluitvorming plaats vindt, anders lijden de struiken te veel door het steeds opnemen en verwerken.

De aanvoer van bloeiende takken begint eind Oct. met de witte variëteiten en speciaal met Marie Legraye en eindigt begin Mei met de gekleurde variëteiten. Belangrijke hoeveelheden worden geëxporteerd, vooral naar Engeland.

Zowel van dierlijke parasieten (thrips, seringmotje, houtrups en ligusterbladwesp) als van schimmelaantastingen (phytophthoraziekte, loodglans, verwelkingsziekte, het zwart) wordt hinder ondervonden. Met goede cultuurzorgen en bestrijding zijn deze ziekten tegen te gaan.

IR G. W. VAN DER HELM

< >