(van Lat. custos, bewaker), de kerkelijke dienaar, belast met de bewaking van en de zorg voor het kerkgebouw en de kerkelijke gewaden en geraden en de voorbereiding der godsdienstoefeningen. In de R.K.
Kerk staat de koster onder leiding van de pastoor, die hem in gewone omstandigheden aanstelt en ontslaat (C.I.G. can. 1185), en heeft hij het recht tijdens de godsdienstoefening de geestelijke kleding te dragen (can. 683).Lit.: W. v. Koeverden, Het Kostersboek (1925); M. English, Handboek voor Kosters (Brugge 31949)