Duits geneesheer (Bamberg 30 Nov. 1793 - 23 Jan. 1864), geldt als de grondlegger van het moderne klinische onderwijs in Duitsland. In 1824 werd hij hoogleraar te Würzburg, in 1833 te Zürich en in 1839 te Berlijn.
Hij trachtte verband te leggen tussen de geneeskunde en de andere natuurwetenschappen. Met grote nadruk wees hij op het belang van exacte waarnemingen. Door zijn ontdekking, dat favus wordt veroorzaakt door een schimmel (achorion Schönleini), gaf hij de stoot tot de ontwikkeling van de leer der dermatomycoses. Hij onderscheidde de „peliosis” of „purpura rheumatica” van de ziekte van Werlhof (zie haemorrhagische diathese). Eerstgenoemde ziekte wordt in Duitsland ziekte van Schönlein genoemd. Gehinderd door een toenemende krop, trok Schönlein zich in 1859 terug in Bamberg.Bibl.: Allgemeine und spezielle Pathologie und Therapie (4 dln, 1832), Krankheitsfamilie der Typhen (1840) en Klinische Vorträge in dem Charitékrankenhaus zu Berlin (1842), die zonder zijn medewerking zijn uitgegeven.