(1), grootste stad in het Beierse district Opper-Franken, voorheen hoofdstad van het vorstelijk bisdom van die naam en thans nog zetel van een bisschop, ligt aan de in twee armen verdeelde Regnitz, op de voorheuvels van het Steigerwald. Het is een station van de spoorweg van Lichtenfels naar Neurenberg.
De plaats telt (1939) 59 °94 inw., meest R.K. Het belangrijkste gebouw van de oude stad is ongetwijfeld de dom (zie hierna). In 1081 is hij gedeeltelijk afgebrand en in het begin der 13de eeuw weer opgebouwd. Eveneens na die tijd is er herhaaldelijk aan gebouwd en veranderd, het laatst in 1828, op last van koning Lodewijk van Beieren, in de oorspronkelijke stijl. Ook de Romaanse Jacobs-, de i7de-eeuwse St Martins- en de Romaanse Michaëlskerk zijn mooie gebouwen. De voornaamste Protestantse kerk is die van St Stephanus.Bamberg bezit een seminarium, een sterrenwacht en een uitgebreide bibliotheek met een menigte handschriften. Van veel betekenis is de tuinbouw, op de rechteroever der Regnitz. De stad is een marktplaats van groenten en vee. De industrie omvat katoenspinnerijen en -weverijen, tabaksfabrieken, ijzergieterijen enz. Voorts is Bamberg een middelpunt van de Mainscheepvaart.
De stad is waarschijnlijk in 804 door Saksische kolonisten gesticht en werd tegen het einde van de 9de eeuw door den graaf von Babenberg vergroot, waarna de stad van het nabijgelegen slot Babenberg haar naam ontving. Nadat Adelbert von Babenberg als straf voor landverraad in 908 onthoofd was, werden de stad en haar gebied aan de koninklijke domeinen toegevoegd, door landgraven bestuurd en eindelijk aan de hertogen van Beieren toegewezen. Toen hertog Hendrik in de ban werd gedaan, schonk keizer Otto II de stad aan diens zoon, den lateren keizer Hendrik II, die met het oog op de kerstening der oostwaarts gelegen Slavische gebieden het bisdom Bamberg stichtte.
De aan Sint Petrus en Sint Joris gewijde Dom werd in 1004 door keizer Hendrik II (gest. 1024) gesticht en, waarschijnlijk na een brand, vernieuwd in het begin der 13de eeuw. De kerk is in kruisvormige basiliekstijl uit zandsteenblokken opgetrokken, met een oost- en een west-transept, twee koren, twee westtorens (naar het voorbeeld van Laon) en twee oosttorens; een veelhoekige absis. Zowel aan buitenzijde als in het interieur bevinden zich talrijke beeldhouwwerken uit de laat-Romaanse en vroeg-Gothische tijd; het meest bekend zijn het Adamsportaal, het westportaal, het gestoelte van het oostkoor met de gestalten van profeten en apostelen, de zgn. „Bamberger Ruiter”, waarschijnlijk een symbolische beeltenis van Constantijn den Grote als beschermer der Kerk; de Mariafiguur (verwant aan de sculpturen der eerste school van Reims) en de H. Elisabeth als Sibylle. Voorts een aantal grafmonumenten in de stijlen der Gothiek, Renaissance en laat-Barok. De kerk van den H.
Martinus, Barok (doorDientzenhofer), tussen 1685 en 1693 ontstaan; het Kapittelhuis uit 1731 (door Balthasar Neumann) en het Raadhuis op een eiland in de Regnitz (Rococo; 1744 vlg.). Het oude kasteel-complex, de zgn. ,,Hof hal tung” vertoont Gothische en Renaissancearchitectuur in weldadige harmonie.
Lit.: W. Noack, Der Dom zu Bamberg (Leipzig 1926); Wilh. Pinder en W. Hege, Der Bamberger Dom und seine Bildwerke, 2de uitg. (Leipzig 1935).
(2), een voormalig bisdom, gesticht door keizer Hendrik II (1002-1024). Het verloor in de dagen der Hervorming meer dan de helft van zijn bezittingen. De stichting van het bisdom werd in 1007 door paus Johannes XVII en vervolgens door een algemene Kerkvergadering te Frankfort bekrachtigd en keizer Hendrik benoemde zijn kanselier Eberhard tot eersten bisschop. Het bisdom had achtereenvolgens tot aan zijn opheffing in 1802 niet minder dan 61 bisschoppen. De laatste was Christoph Franz von Buseck. Toen had het bisdom een oppervlakte van 3580 km2 en 207 000 inw. Ten gevolge van het Concordaat van 1817 werd Bamberg tot aartsbisdom verheven, met suffragaanbisdommen Würzburg, Eichstatt en Speyer.