Duits economist (Heilbronn 24 Juni 1838 - Bad Harzburg 27 Juni 1917), trad, na in Tübingen te hebben gestudeerd, reeds op 26-jarige leeftijd als professor in de staatswetenschappen aan de universiteit van Halle op, welk professoraat hij in 1872 met een gelijke leerstoel aan de Straatsburger universiteit verwisselde. In 1882 werd hij hoogleraar aan de universiteit van Berlijn, waar hij tot zijn dood werkzaam bleef.
Buitengewoon groot is het aantal verhandelingen door Schmoller gepubliceerd. Hij schreef over het loonvraagstuk, de werkstaking, de arbeidswetgeving, de vakvereniging, de verzekering, de volkshuisvesting, het vakonderwijs, de handelspolitiek, het muntwezen enz. In de behandeling van deze concrete speciale onderwerpen was hij gelukkiger dan in de theoretische arbeid, door hem in zijn groot werk Grundriss der allgemeinen Volkswirtschaftslehre geleverd.
Schmoller wordt wel de voorman der „jongere historische school” genoemd en inderdaad sluit zijn werk nauw aan bij dat der drie grote paladijnen van de historische school: Roscher, Knies en Hildebrand. Met zijn volgelingen bestreed Schmoller ten sterkste de deductieve methode van de klassieke economen; i.p.v. abstracte theorieën wenste hij gedetailleerd feitenonderzoek om zo via de weg der inductie tot een theorie met een groter werkelijkheidsgehalte te komen. Ook kon Schmoller geen vrede hebben met het zgn. amoralistisch karakter der oude economische theorieën. Hij zag de economie als een ethische wetenschap en haalde daarom de banden tussen economie en ethiek nauw aan.
De beginselen van de jongere historische school, zoals Schmoller die verdedigde, moesten logisch leiden tot verzet tegen de leer der staatsonthouding. Schmoller pleitte dan ook voor een „sterk staatsgezag dat met rechtvaardige hand de zwakken beschermt en de lagere klassen opheft”. Vooral door zijn ijveren kwam in 1872 de „Verein für Sozialpolitik” tot stand, welker leden al spoedig de bijnaam van katheder-socialisten verwierven, een scheldnaam door hen als eretitel aanvaard. In 1908 werd hij geadeld.
PROF. MR P. A. DIEPENHORST
Bibl.: Über einige Grundfragen des Rechts und der Volkswirtschaft (Jena 1875); Zur Literaturgesch. d. Staats- und Sozialwissenschaften (Leipzig 1888); Die Gerechtigkeit in der Volkswirtschaft (Berlin 1890); Über einige Grundfragen der Sozialpolitik und Volkswirtschaftslehre (Leipzig 1898); Grundriss der allgemeinen Volkswirtschaftslehre (Leipzig 1900); Charakterbilder, München en Leipzig 1913; Die soziale Frage (München en Leipzig 1918).
Lit.: C. Brinkmann, G. S. u. die Volkswirtschaftslehre (1937); S. und die deutsche Volkswirtschaftslehre, Festgabe z. 100. Geb. tag (1938, Schmoller’s Jahrbuch 62); F. Boese, Gesch. des Vereins für Sozialpolitik 1892-1932 (1940); G. Ritzel, S. versus Menger, diss.
Basel (1950); B. E. Schmitt, Some Historians (1942).