(scorbuut, ziekte van Barlow) is een aandoening, veroorzaakt door een langdurig tekort aan vitamine C in het voedsel. In de 15de en 16de eeuw, toen vele ontdekkingsreizen werden gemaakt, vielen enorm veel slachtoffers aan deze, destijds nog onbegrepen ziekte.
James Lind (1716-1794) was een der eersten die inzagen dat scheurbuik niet besmettelijk was, maar het gevolg van een voedingsstoornis; hij voerde op de Britse vloot het citroensap in ter voorkoming van de ziekte (1757). Onmiddellijk nam het aantal ziektegevallen op schepen af. Nu komt zij nog slechts onder bijzondere omstandigheden en sporadisch voor.In 1932 heeft Szent György pas de specifieke antischeurbuikfactor ontdekt en geïsoleerd, nl. het ascorbinezuur, dat in grote hoeveelheden in citroenen bleek voor te komen. Hiermee werd aan de therapie van Lind een wetenschappelijke basis gegeven. De behoefte aan vitamine C wordt geschat op 1 mg per kg lichaamsgewicht per dag. Het lichaam is in staat om een hoeveelheid vitamine C te stapelen. Bij duidelijke scorbuut zijn de reserves uitgeput. Tijdens infectieziekten en bij hyperfunctie van de schildklier wordt meer vitamine C door het lichaam verbruikt dan normaal.
De ziekte begint langzaam met moeheid, gebrek aan eetlust en pijnlijk gezwollen tandvlees. Later ontstaan kleine bloedingen in huid, spieren en onder het beenvlies (haemorrhagische diathese), anaemie en zweren aan het tandvlees. Kenmerkend zijn de röntgenologische afwijkingen in het groeiende bot; deze zijn dus slechts te constateren indien de patiënt nog niet volgroeid is. De ziekteverschijnselen verdwijnen gewoonlijk snel na toediening van grote hoeveelheden vitamine C. Bij jonge kinderen komt scheurbuik voor onder de naam van ziekte van Barlow.
A. WESSELIUS-DE CASPARIS
SCHEUREN
is een landbouwkundig begrip dat betrekking heeft op:
a. het vegetatief vermeerderen van bepaalde plantensoorten. Hierbij worden de ondergrondse plantendelen in stukken verdeeld („gescheurd”); elk van de aldus verkregen stukken kan zich — na opnieuw geplant te zijn — tot een nieuwe plant ontwikkelen,
b. het, op een of andere wijze, omzetten van slecht grasland in bouwland of in land, waarop opnieuw grasland — maar nu met een betere zode-samenstelling — verkregen kan worden door het uitzaaien van een juist mengsel van gras- en klaverzaad. Het „op de ploeg nemen” van grasland, waarbij de zode dus ondergeploegd wordt, noemt men „scheuren”.
Nederland heeft ca 130.000 ha grasland. Hiervan is ruim 30 pct matig en rond 16 pct uitgesproken slecht t.a.v. het produceren van voldoende voedereenheden per ha. Wanneer het grasland zodanig verwaarloosd is, dat de goede grassen in de zode het veld hebben moeten ruimen voor de slechte grassen en de onkruiden, dan is de ingrijpende handeling „scheuren” vaak noodzakelijk geworden. Vooral als de kwaliteit van de zode — en daarmee de productie van het grasland — door minder ingrijpende verbeteringsmaatregelen (zoals oppervlakkige bewerking van de zode met egge en schijveneg, gevolgd door het bijzaaien van goede grassen en klavers, betere bemesting en verzorging) niet meer te verbeteren is.