is de naam voor het tegen scheurbuik (scorbuut) werkzame vitamine C. De dagelijkse behoefte aan vitamine C bedraagt ongeveer 25-50 mg.
Therapeutisch wordt het in belangrijk hogere doses toegepast bij scheurbuik, verder bij neiging tot bloedingen en ter bescherming tegen infectieziekten. Het komt voor in sinaasappels, citroenen, tomaten en andere vruchten en plantaardige producten, alsmede in de schors der bijnieren en in lever. Technisch is het bereid uit de vruchten van Capsicum annuum (Paprika) en ook wel uit de bladeren van een bepaalde gladiolussoort.Reeds in 1927-’28 had de Hongaarse onderzoeker Szent Györgyi uit bijnierschors en ook uit sinaasappels een zuur geïsoleerd, dat hij hexuronzuur noemde. Eerst later werd het verband tussen hexuronzuur en vitamine C ontdekt en in 1932 kon Szent Györgyi aantonen, dat beide identiek waren. Spoedig daarop werd de chemische structuur ontsluierd en in 1934 werd door Reichstein een synthese van ascorbinezuur beschreven. Sindsdien wordt het vitamine C practisch uitsluitend langs synthetische weg bereid.
Ascorbinezuur wordt gemakkelijk geoxydeerd en dan onwerkzaam. Dit geschiedt met name indien men vitamine C bevattende spijzen te lang en te hoog verhit.
Behalve de bovengenoemde producten, bevatten ook aardappelen een vrij belangrijke hoeveelheid vitamine C; deze hoeveelheid wordt echter bij bewaren steeds geringer, zodat het gehalte in het voorjaar een minimum heeft bereikt. Voor een groot deel onzer bevolking vormen aardappelen de belangrijkste vitamine C-bron. Ascorbinezuur wordt thans in tabletvorm onder verschillende namen in de handel gebracht.
PROF. DR J. KOK.