Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SCHELER, max

betekenis & definitie

Duits wijsgeer (München 22 Aug. 1874 - Frankfort aan de Main 19 Mei 1928), was een man van verwonderlijke productiviteit op de meest uiteenlopende gebieden. Zoon van een Protestantse vader en een Joodse moeder ging hij in 1889 over tot het Katholicisme.

In 1898 brak hij met de practijk van de Katholieke Kerk, maar zijn denken bleef zich nog in Christelijke richting bewegen. In 1897 promoveerde hij bij Eucken te Jena, doch pas in 1901 vond hij zijn definitieve denkwijze door de kennismaking met de phaenomenologische methode van E. Husserl. Deze interpreteert hij van het eerste moment af op eigen wijze: filosoferen vanuit het eigen beleven.Privémoeilijkheden noodzaakten hem in 1910 heen te gaan uit München waar hij privaatdocent was aan de universiteit. Vanuit Berlijn gaf hij daarna lezingen en daar schreef hij zijn grote werken, waarmee hij veel indruk maakte in het wetenschappelijk Duitsland. Hij keerde terug tot de practijk van de Katholieke Kerk en men meende door zijn publicaties op ethisch, cultureel en religieus gebied een „nieuwe Augustinus” in hem te mogen begroeten. In 1919 werd hij professor in de sociologie te Keulen, maar drie jaar later brak hij met zijn vrouw en de Katholieke Kerk en construeerde van 1922 af een dualistische wijsbegeerte waarin de krachteloosheid van de geest en de almacht van de drift voor God en mens wordt gedoceerd. In Frankfort, waarheen hij als hoogleraar was verhuisd, kwam aan dit onstuimige leven en denken plotseling een einde. De uitgave van zijn nagelaten werken, tijdens het Hitlerregime verboden en na Wereldoorlog II weer opgenomen, ondervindt nog steeds vertraging.

Scheler heeft op het hedendaagse denken een zeer grote invloed, in Duitsland en daarbuiten. Door zijn realistische houding en zijn filosoferen uit het eigen beleven cirkelt heel zijn denken om de vraag: wat is de mens? Zo is hij de pionier van de anthropologie en medegrondlegger van het huidige existentialisme. Zijn beste werken liggen op het gebied der ethica, waar hij tegenover Kant de nadruk legt op de objectieve waarden die wij ervaren, en der godsdienstfilosofie, waar hij „het heilige” als hoogste waarde laat zien. De religieuze act is constitutief voor het wezen van de mens en elke mens heeft zo in zijn leven een hoogste Iets of Iemand, maar het gaat er om deze act juist te richten, nl. op de Allerhoogste. Een tekort in Scheler is zijn gemis aan systematiek.

PROF. DR J. NOTA S.J.

Bibl.: Beiträge z. Festst. d. Beziehungen zw. den logischen u. ethischen Prinzipien (1899); Die transzendentale und die psychologische Methode (1900); Der Formalismus in der Ethik und die materiale Wertethik (1913-’16); Der Genius des Krieges und der deutsche Krieg (1915); Die Ursachen des Deutschenhasses (1917); Deutschlands Sendung und der katholische Gedanke (1918); Vom Umsturz der Werte, 2 dln (1919; 2de verbeterde editie van Abhandlungen und Aufsätze uit 1915); Vom Ewigen im Menschen, Bd. I, Halbb. I en II (1921); Die deutsche Philosophie der Gegenwart, in: Witkop, Deutsches Leben der Gegenwart, blz. 127-225 (1922); Wesen und Formen der Sympathie (1923) (2de verb. editie van Zur Phänom. und Theorie der Sympathiegefühle....); Schriften zur Soziologie und Weltanschauungslehre, Bd. III (1923-’24); Die Formen des Wissens und die Bildung (1925); Die Wissensformen und die Gesellschaft (1926); Idealismus - Realismus, in: Philos.

Anzeiger, II (1927), 255-325; Die Stellung des Menschen im Kosmos (1928); Philos. Weltanschauung (1929); Die Idee des Friedens und der Pazifismus (1931); Schriften aus dem Nachlass, I (1933).

Lit.: H. de Vos, Het godsdienstig kennen volgens M. S., diss. Groningen (1927); G. Kränzlin, M. S.’s phänomenologische Systematik (Leipzig 1934), met bibliografie; Ph. Müller, De la psychologie à l’antropologie à travers l’œuvre de M.

S. (Neuchâtel 1946); J. Nota, M. S., een worstelen om het wezen v. d. mens (Utrecht 1947); J. Oesterreicher, Walls Are Crumbling, Seven Jewish Philosophers Discover Christ (New York 1952; Ned. vert. Haarlem 1953).

< >