(scheepshypotheekbanken) houden zich bezig met de verstrekking van door hypotheek gedekte credieten op zee- of binnenschepen. De middelen daartoe worden verkregen door de uitgifte van pandbrieven.
Het eigen kapitaal der scheepsverbandmaatschappijen — d.w.z. de geplaatste aandelen — fungeert slechts als waarborgfonds en nimmer als werkkapitaal; vandaar dat de aandelen in den regel slechts voor 10 pct zijn volgestort. De winst der scheepsverbandmaatschappijen bestaat uit de marge tussen de rente-opbrengsten der verstrekte credieten en de pandbriefrente.De maatschappelijke functie der scheepsverbandmaatschappij ligt vnl. hierin, dat zij door haar specialisatie veel meer dan de particuliere belegger in staat is haar risico’s over een groot aantal objecten te verdelen, terwijl zij zich ook beter op de hoogte kan stellen van de waarde der verstrekte onderpanden. Belangrijk voor de particuliere beleggers is vooral, dat zij in de pandbrief een schuldtitel vinden, welke te allen tijde op de beurs is om te zetten in gereed geld, waardoor de pandbrieven in vele gevallen de voorkeur verdienen boven een directe hypotheek.
De scheepsverbandmaatschappij ontstond aan het einde der 19de eeuw als gevolg van het feit, dat er vooral bij de kleine en middelgrote rederijen — die zich niet zoals de grote direct tot de kapitaalmarkt konden wenden — een grote credietbehoefte bestond. In 1899 leidde dit tot de oprichting van de Nederlandsche Scheepshypotheekbank te Rotterdam en de Eerste Nederlandsche Scheepsverbandmaatschappij te Dordrecht, terwijl in 1902 de Hollandsche Scheepsverband Maatschappij te Amsterdam haar werkzaamheden aanving. In de loop der jaren volgden nog verschillende andere maatschappijen het voorbeeld van deze eerstelingen, maar de meeste zagen zich al spoedig genoodzaakt te liquideren of gingen over in andere banken. Naast de drie reeds genoemde scheepsverbandmaatschappijen bleken alleen nog de Veenkoloniale Bank voor Hypotheek en Scheepsverband (opger. 1903), de Rotterdamsche Scheepshypotheekbank (opger. 1912) en de Zuid-Nederlandsche Scheepshypotheekbank (opger. 1917) levensvatbaarheid te bezitten.
In de crisis der jaren dertig leden vrijwel alle scheepsverbandmaatschappijen enorme verliezen als gevolg van de moeilijke toestand, waarin zowel de zee- als de binnenvaart kwam te verkeren. Ook de door verschillende landen getroffen transfermaategelen oefenden een zeer nadelige invloed uit op de scheepsverbandmaatschappijen, daar deze in vele gevallen in belangrijke mate internationaal georiënteerd waren. Na Wereldoorlog II was het voor de scheepsverbandmaatschappijen aanvankelijk zeer moeilijk de credietverstrekking aan de scheepvaart en scheepsbouw te hervatten en uit te breiden, omdat het buitenland nagenoeg onbereikbaar was door de heersende deviezenregimes, terwijl de Nederlandse vloot grotendeels met staatssteun werd gereconstrueerd. Sinds 1947 trad echter een belangrijke verbetering in, en ult. 1951 beliep het totaalbedrag aan verstrekte credieten ca f 90 millioen, hetgeen in verband met het sterk gestegen prijspeil echter nog vrij gering is vergeleken met de ƒ 113 millioen, welke in het topjaar 1930 uitstonden.
De onderstaande tabel geeft een indruk van de op 31 Dec. 1951 door de zes hier in Nederland gevestigde scheepsverbandmaatschappijen verstrekte credieten en de uitstaande pandbrieven. Dat bij de meeste banken het eerste bedrag veel groter is dan het laatste vindt zijn oorzaak in het feit, dat men momenteel op vrij grote schaal gebruik maakt van onderhandse geldleningen.
J. E. ANDRIESSEN
Ver-
strekte
credieten Pand
brieven in omloop
in f 1000
Ned. Scheepshypotheekbank N.V. 20 335 11 102
Eerste Ned. Scheepsverband Mij N.V. 35 584 27 786
Holl. Scheepsverband Mij N.V 2 737 500
N.V. Veenkoloniale Bank voor Hypotheek en Scheepsverband 5 014 1 410
Rotterdamsche Scheepshypotheekb. N.V. 26 077 18 719
N.V. Zuid-Nederlandsche
Scheepshypotheekbank 2 166 1 950
91 913 61 467