verzamelnaam voor een aantal in de U.S.S.R. wonende stammen, die hoewel ze, wat het ras betreft, sterk gemengd zijn, verwante talen spreken, die echter in tal van dialecten uiteenvallen. Alleen al de ca 3000 zielen tellende Ostjaak-Samojeden spreken meer dan 20 verschillende dialecten.
De naam Samojeden, die volgens de één een Russische scheldnaam is, volgens de ander op misverstaan berust, is vervangen door Nentsi. Ze zijn weinig talrijk en wonen verdeeld in verschillende groepen. De voornaamste zijn: de Tawgi-S. op het Aziatische Taymir-schiereiland, de Jenisseï-S. aan de J.-rivier, de Ostjaak-S. ten Z. van de laatsten; de Joerak-S. in het N. van Europees Rusland. De noordelijkste in de toendra levende Samojeden zijn rendiernomaden. Visvangst en jacht zijn bijbedrijven, maar voor de Jenisseï-S. zijn deze bestaansmiddelen belangrijker dan de veeteelt.Het „nationale district” van de Samojeden tussen Witte Zee en Kara-Zee heeft een oppervlak van 6½ maal Nederland. Een vrij recente opgave spreekt van 17.000 Samojeden met een bezit van een ½ millioen rendieren. Het Taymir nationaal district telt slechts 8000 inw. Sedert geruime tijd hebben zich ook Russen in het toendra-gebied gevestigd, wier aanraking met de Samojeden voor de laatsten niet gunstig was. Russische geschriften spreken van „opheffing” der Samojeden door de stichting van scholen en ziekenhuizen en door pogingen om de rendierteelt op een hoger peil te brengen. Intensieve veeteelt is in deze streken zeker niet mogelijk; het zou echter wellicht gelukken de ziekten te bestrijden, waaraan soms vele rendieren te gronde gaan. De meeste Samojeden zijn Christen geworden, tenminste in naam.
Lit.: M. A. Czaplicka. Aboriginal Siberia (Oxford 1914); Kai Donner, Bei den Samojeden in Sibirien (Stuttgart 1926); Corliss Lamont, The Peoples of the Soviet Union (New York 1945).