(Diepholz in Nedersaksen), 53ste bisschop van Utrecht (gest. Vollenhove? 24 Mrt 1455), studeerde te Keulen, waar hij kanunnik was, toen hij, op aandrang van de steden, speciaal Utrecht, en de ridderschap, door de kapittels gekozen werd tot bisschop van Utrecht als opvolger van Frederik van Blankenheim in 1423.
Maar paus Martinus V was door de tegenparij bewerkt en weigerde zijn confirmatie.De door hem aangewezen bisschop droeg zijn aanspraken over aan de domproost van Utrecht, Zweder van Kuilenburg, die machtige vrienden had en zich dan ook door de paus bevestigd zag, zich met geweld van het gezag meester maakte en door de kapittels werd gehuldigd (1425). Reeds in 1426 keerden zich de Lichtenbergers tegen zijn hardvochtig bewind en sloten hem uit de stad. Hij vond steun bij de hertog van Gelre, maar Rudolf verzamelde alle vrienden van orde en rust om zich en veroverde, vooral steunend op Overijsel, Amersfoort. De paus deed Rudolf en de hem steunende kanunniken in de ban, maar zij handhaafden zich. Het werd een meer algemene strijd, omdat Zweder steun kreeg van Philips van Bourgondië, die in Holland oorlog voerde tegen Jacoba van Beieren, maar die deze steun niet langer verleende, toen hij met Jacoba afgerekend had (1428). Ook met Gelre sloten Rudolf en de kapittels vrede.
Nu beriep men zich voor het kerkelijk schisma op het concilie en de paus. Martinus V (gest. 1431) werd opgevolgd door Eugenius IV, die verzoening nastreefde en de banvonnissen ophief; Rudolf kon in 1433 als bisschop zijn intrede doen in Utrecht, Zweder kreeg een ander bisdom. Maar de paus raakte in strijd met het Concilie te Bazel en dit erkende Zweder en niet Rudolf.
Zo duurde de strijd voort, ook na de dood van Zweder (1433), wiens plaats werd ingenomen door Walraven van Meurs, door een deel der kanunniken gekozen en door enkelen buiten Utrecht zelf erkend als kerkvorst. In 1448 deed Walraven afstand en in 1450 werd hij gekozen tot bisschop van Munster. Daarmee was Rudolf algemeen erkend, maar nu kreeg hij onenigheid met zijn onderdanen over belastingen en politieke macht. In 1448 werd hij uit Utrecht verdreven, in 1449 keerde hij er met geweld terug. Hij wikkelde zich in een oorlog met Munster (1453) en kwam daardoor in diepe geldnood, zodat hij over afstand dacht, toen hij stierf.
Lit.: K. Burman, Utrechtsche jaarboeken van de 15de eeuw, II (1951); J. de Hullu, Bijdrage tot de gesch. v. h. Utrechtsche schisma (1892); R. Post, Gesch. v. d. Utrechtsche bisschopsverkiezingen (1933); Algem. Gesch. der Nederl. III (1951).