Frans expressionnistisch schilder (Parijs 27 Mei 1871), heeft zich, ondanks een jarenlange traditionele opleiding aan de Ecole des Beaux-Arts, een volkomen eigen stijl geschapen. Hij was zeer bevriend met zijn leermeester G.
Moreau, na wiens dood hij conservator van het Musée Moreau werd. Vrijgekomen van het academisme, deed hij afstand van de perspectief en de schaduw. Hij schiep zijn figuren met enkele forse streken op een manier, die aan waterverftekeningen doet denken (Mimi Patte-en-l’air, 1905). Na 1903 kwam hij onder invloed van de literator L. Bloy tot een religieuze wereldbeschouwing en ging zich toeleggen op religieuze en sociale onderwerpen (Les Juges, Tribunaux, 1908). In 1918 ging hij onder invloed van Vollard boekwerken illustreren.
Na 1928 zette hij zich er toe de belangrijkste van zijn vele, onvoltooid gebleven schilderijen, af te maken. De kleuren zijn nu veel intenser en in de zware omlijsting ziet men de invloed van zijn oude handwerk, de glasschilderkunst. Deze techniek nam hij weer op in 1948, toen hij een opdracht kreeg voor de ramen van de kerk in Assy. Na een proces verbrandde hij 350 werken, die aan hem teruggegeven waren.Lit.: Michel Puy, G. R. 50 repr. de peintures et dessins, préc. d’une étude critique (Paris 1921); G. Charensol, G. R. (Paris 1926); R. Cogniat, G. R. (Paris 1930); L.
Venturi, G. R. (New York 1940); C. Roulet, Avant-propos de „Soliloques” de G. R. (Neuchâtel 1944); J. T. Soby, G.
R., Paintings and Prints (New York 1945); M. Morel, Avant-propos de „Stella Vespertina” de G. R. (Paris 1947); E. A. Jewell, G. R. (Paris 1947); L.
Venturi, G. R. (Genève 1948); James Thrall Soby, G. R. (Museum of Modern Art, N.Y. 1945) (m. uitv. bibl.).