(Frans: Rouen), hoofdplaats van het Franse departement Seine-Inférieure, de vroegere hoofdstad van Normandië, aan de rechteroever der Seine, waarin hier, op een afstand van 125 km van de zee, eb en vloed nog doorwerken, telt (1946) 107.740 inw. Het is een kruispunt van het Wester- en het Noorderspoorwegnet.
Stadsbeeld
De eigenlijke stad staat met de voorstad St-Sever op de linkeroever der Seine door twee bruggen in verbinding. Op de plaats van de oude vestingwerken bevindt zich een gordel van boulevards. Architectonisch is deze stad zeer belangrijk.
De kathedraal Notre Dame is in hoofdzaak tussen 1202-1220 gebouwd, het transept in 1280, doch jongere delen dateren uit de 16de eeuw. De gevel (1509-1530), bijzonder rijk van detail, wordt geflankeerd door twee torens, de noordelijke de Tour St-Romain, waarvan het benedengedeelte tussen 1145 en 1160 ontstond, de zuidelijke de Tour de Beurre uit het eind der 15de eeuw. De stenen kruistoren, die in 1822 door de bliksem vernield werd, is in het midden der 19de eeuw door een gegoten ijzeren spits vervangen. De ingangsportalen vertonen zeer fraai beeldhouwwerk. Het interieur vertoont 3 beuken tot het transept en daarna vijf tot de kapellenkrans. In de middelste kapel van de kooromgang, de Chapelle de la Vierge, vindt men de tombe van Louis de Brézé, met wie Diane de Poitiers gehuwd was, en die van de kardinalen d’Amboise, een der meesterwerken der Renaissance. In de noordelijke vleugel van het transept is een zeer fraaie Gothische trap bewaard gebleven (27 Mei -4 Juni 1944 ernstig beschadigd).
De Abdijkerk St-Ouen dateert uit de eerste helft der 14de eeuw, doch de voorgevel met de twee torens is eerst in de jaren 1848-1851 ontstaan. Het interieur treft door de fraaie verhoudingen der ruime beuken en de harmonie der onderdelen. De kleine driebeukige St-Maclou is in 1437 begonnen en eerst in 1521 gewijd. De plattegrond, die neiging tot de centraalbouw vertoont, is zeer merkwaardig. De kruistoren dateert uit 1868. De ingangsdeuren vertonen bijzonder fraai Renaissance-beeldhouwwerk, dat men aan Jean Goujon toeschrijft (19 Apr. 1944 ernstig beschadigd). Het Palais de Justice, fraai Gothisch gebouw, toegeschreven aan de architecten Roger Ango en Roulland Leroux, waarvan de bouw werd begonnen op het eind der 15de en beëindigd in de loop der 16de eeuw, werd verwoest in Aug. 1944.
De Rue Jeanne d’Arc vertoont nog vele huizen met interessante details; daar is ook gelegen de Tour de la Grosse-Horloge, begonnen in het eind der 14de eeuw. Een bijzonder fraai Renaissance-bouwwerk is het Hôtel de Bourgthéroulde, gedecoreerd met voortreffelijke, helaas zeer verweerde bas-reliëfs (16de-eeuws), dat in Wereldoorlog II ernstig werd beschadigd.
Rouaan is de belangrijkste industriestad van Frankrijk, hoewel deze industrie zich meer en meer naar de industriële voorsteden langs de beneden-Seine (o.m. Déville, Darnetal, Grand-Couronne, Sotteville, St-Sever, Petit-Quévilly, St-Etienne-du-Rouvray) verplaatst. Zij omvat o.m. katoenspinnerijen en -weverijen (in het bijzonder naaigaren, cretonne, zephyr (rouenneries), gedrukte katoenen stoffen), fabricage van machines, ijzerwaren, chemicaliën, papier, zeep, zwavelzuur, superphosphaat, hoogovens, aardolieraffinaderij, scheepsbouw.
De door de Seine gevormde haven is bereikbaar voor zeeschepen van 8-9,5 m diepgang. Zij is deels industriehaven, deels vervult zij een regionale functie. Ingevoerd worden vooral steenkolen, aardolie, hout, papierhout, mineralen en phosphaten. De uitvoer is daarentegen zeer gering. De aanvoer van grondstoffen, resp. afvoer van de eindproducten der textielindustrie vindt echter per spoor vanaf Le Havre plaats.
Rouaan bezit o.a. voorbereidende scholen voor de geneeskunde en pharmacie, een sterrenwacht, een hydrografische school, een kunstschool, verschillende musea voor kunst en oudheden. Rouaan is o.a. de zetel van een prefect, een aartsbidsom, een Protestants consistorie, een Hof van Appèl en van Assises, een handels- en zeerechtbank en heeft een Kamer van Koophandel en een beurs.
Geschiedenis
In de Oudheid heette Rouaan Rotomagus, in het begin der Middeleeuwen Rothomum en Rodamum. In 841 werd het door de Noormannen verwoest, in 911 is het de hoofdstad van het aan de Noorman Rollo in leen afgestaan hertogdom, dat later Normandië heette. Het deelde de lotgevallen daarvan en werd dus in 1066 in personele unie met Engeland verenigd. Van 1204-1414 was de stad weder tijdelijk Frans (veroverd door Philips II Augustus) en na 1449 voorgoed. De bekendste gebeurtenis tijdens de laatste Engelse periode was de verbranding van Jeanne d’Arc (1431). In de 16de en de 17de eeuw was de stad een middelpunt van de Hugenootse beweging.
Economisch had Rouaan zich sedert de vestiging der Noormannen tot een centrum ontwikkeld voor de handel met Engeland en Ierland. In de 16de eeuw had het een groot aandeel in de kolonisatie van Canada en Louisiana, en later (in de 17de eeuw) ook van Martinique, waarmede het een levendige handel dreef. Sedert het midden der 18de eeuw ging deze handel sterk achteruit, doch in de 19de eeuw werd het de grote voorhaven van Parijs e.o. Daarnaast ontwikkelde het zich tot industriestad. In de 13de en 14de eeuw vervaardigde het vooral lakens, die op de jaarmarkten van Leudit en Champagne werden verhandeld. In de 18de eeuw werd het een middelpunt van de katoenindustrie, die zich ook over de omgeving (pays de Caux, Lieuvin) verspreidde, waar zij de linnenweverij opvolgde. In de 19de eeuw ontstonden, dank zij de verbetering van de beneden-Seine, in Rouaan e.o., talrijke havenindustrieën.
Van 6 Dec. 1870 - 22 Juli 1871 was Rouaan door Duitse troepen bezet. In Wereldoorlog II heeft de stad ten zeerste geleden door een brand van Juni 1940 en de bombardementen in 1944. Deze verwoestten of beschadigden het oude stadsdeel langs de Seine, het centrum met tal van belangrijke gebouwen en een groot deel van de voorstad Saint-Sever. Van 22-30 Aug. 1944 vernielden de Duitsers de havens van de zee- en rivierscheepvaart. Nadien is deze schade hersteld. De Duitse bezetting duurde van 9 Juni 1940 - 30 Aug. 1944.
Lit.: Armand Loisel, La Cathédrale de R. (1922); Camille Enlart, R. (5de dr. 1928); André Masson, L’Eglise St. Ouen de Rouen (1927).