(1, of Yorkshire), het grootste historische graafschap van Engeland, met de titel van hertogdom, grenst in het O. aan de Noordzee. In 1888 werd de stad York een afzonderlijke county borough en het overige gebied verdeeld in 3 administratieve graafschappen: North-Riding, dat zich zuidwaarts uitstrekt tot aan de Ouse en de Derwent en oostwaarts tot aan de kust, van de mond der Tees tot aan Filey, 5512 km2 groot is en (1952) 525 500 inw. telt; East-Riding tussen de Noordzee, de Humber, de benedenloop van de Ouse en de middenloop van de Derwent, dat 3035 km2 beslaat en 511 000 inw. telt; en West-Riding, het grootste gedeelte ten W. van de Ouse en de Trent gelegen, dat 7177 km2 meet en 3 480 065 inw. heeft.
De hoofdsteden van de 3 Ridings zijn resp. Northallerton, Beverley en Wakefield.De Yorkshire-kust van de mond der Tees tot aan Flamborough Head is steil, van hier tot aan Spurn Head, aan de mond der Humber, vlak. Tussen de Noordzee en de mond der Humber ligt het schiereiland Holderness, een der vruchtbaarste streken van Engeland, bekend om zijn rundvee. Het vruchtbare dal van York splitst het gebied in twee delen; het wordt doorstroomd door de Ouse en haar zijrivier de Derwent. Ten O. er van liggen de heuvelachtige North-York-Moors of Oostelijke Moorlands (Egton Moors) en de Yorkshire Wolds, ten W. de Yorkshire Hills of Westelijke Moorlands, deel uitmakend van het Penninisch Gebergte en hoofdzakelijk bestaand uit kalksteen en oude rode zandsteen met aanzienlijke steenkolenlagen. Behalve steenkool, levert Yorkshire ijzererts (Cleveland Hills) en ook lood, koper, aluin, kalksteen, molenstenen en slijpstenen. North-Riding en East-Riding zijn in hoofdzaak agrarische gebieden waar bouwland resp. 21 en 56 pct van de oppervlakte, grasland 36 en 31 pct van de oppervlakte innemen.
North-Riding heeft bovendien nog grote oppervlakten natuurlijke weiden. De akkerbouw is van belang in Holderness en in de dalvlakten van York. Er is veel veeteelt: paarden, runderen, schapen en varkens. De wol behoort niet tot de fijnste soort. Yorkshire-hammen zijn zeer bekend.
West-Riding is een van de voornaamste industriegebieden van Engeland, met steenkolenmijnen in de omgeving van Wakefield en Doncaster, wolindustrie in Bradford, Halifax, Huddersfield e.o., confectie-industrie in Leeds, metaalindustrie in het gebied van Sheffield en Rotherham. Huil, Goole en Selby vormen de belangrijkste havens (wol en shoddy, staal, katoen, linnen, touwwerk, garen, tapijten, leer, papier, glas enz.).
Lit.: T. Sheppard, Yorkshire, Past and Present (1912); F. R. Pearson, Roman Yorkshire (1936); O. H. Harland, Yorkshire: North-Riding (1951); J.
Fairfax-Blakeborough, Yorkshire: East-Riding (1951); L. V. Gooper, Yorkshire: West-Riding (1950); E. Fletcher, Our Yorkshire (1951).
(2, the City of York; een county borough) (Latijn: Eboracum), stad in het O. van Engeland, aan de grote weg, die het N. van Engeland met de Ouse verbindt, en aan de Ouse, (1952) 105335 inw., is een der merkwaardigste steden van Engeland. De stad is omringd door muren, waarvan de grondvesten uit de tijd der Romeinen afkomstig zijn; het voornaamste gedeelte is uit de tijd van Edward I. Zij zijn voorzien van 6 poorten, waarvan de Bootham-, de Micklegate- en de Walmgate Bar wel de mooiste zijn. Het kasteel werd van 1826-1836 vernieuwd en bevat thans het gerechtshof, de gevangenis en het graafschapsbestuur; de Cliffordtoren, door Willem de Veroveraar op Romeinse grondslagen gebouwd, is als oudste monument overgebleven. Aan de Ouse liggen het stadhuis (Mansion House, 1725), door de Lord-Mayor bewoond, en het stedelijk raadhuis (Guildhall, 1446).
Verder zijn bezienswaardig de Merchant Hall (14de eeuw), de ruïnes van de St Mary’s abdij, de King’s Manor (16de eeuw), vele van de 21 oude parochiekerken, en de merkwaardige oude straten met overhangende gevels (the Shambles). Het belangrijkste gebouw is echter de kathedraal of Minster. Het koor is van 1154-1181, het zuidelijk en noordelijk transept van 1215-1255 gebouwd, terwijl het vroegere schip, dat de Romaanse stijl deed zien, geleidelijk verbouwd is van 1290-1345. De Lady-chapel, hier even breed als het koor, is toegevoegd van 1360-1373, terwijl het koor in 1400 is verbouwd. Zeer indrukwekkend is de westgevel; de centrale kruistoren bereikt een hoogte van 66 m. De totale lengte van het bouwwerk is 147 m, de breedte over het transept 68 m. Een bijzonderheid vormt de achtkante Kapittelzaal in decoratieve stijl.
York bezit een aartsbisschoppelijke bibliotheek, een museum met vele Romeinse oudheden, een spoorwegmuseum, het R.K. St Laurence college in de voorstad Ampleton, het graafschapshospitaal met een geneeskundige school, een technische hogeschool. De stad heeft handel en enige industrie (ijzer, glas, leder, textiel, chocolade, bier).
Geschiedenis
York, het oude Eboracum, was sedert 79 n. Chr. de voornaamste Romeinse stad van Britannia, de zetel der regering, de tijdelijke residentie van de keizers Hadrianus, Septimius Severus en Constantius Chlorus. Daarna werd het onder de naam van Eoforwic de hoofdstad van het Angelsaksische koninkrijk Northumbrië.
Sinds de 7de eeuw was York de zetel van een bisschop, na 735 van een aartsbisschop. De eerste aartsbisschop, Egbert, stichtte de befaamde school van York, die onder Alcuinus tot grote bloei kwam. Eerst in 1072 wist de aartsbisschop van Canterbury, Lanfranc, te bewerken dat de zetel van York aan de zijne ondergeschikt werd. Na de invallen der Denen, die in 869 York veroverden, werd de stad middelpunt van een Deens koninkrijk, in 919 van een Noors, dat in 954 door Eadred, koning van Wessex, werd veroverd. Het economische zwaartepunt van het middeleeuwse Engeland lag in het Zuiden, en Londen, niet York, werd de eerste stad des rijks. York werd echter meermalen door de koningen als residentie gebruikt en tijdens de Schotse oorlogen van de 14de eeuw heeft de stad voor korte tijd Westminster als regeringscentrum vervangen.
Lit.: R. G. Heape, Georgian Y. (1917); G. G. Home, Roman Y. (1924); G. C.
Bell,The Story of Y. Minster (1932); J. A. Knowles, History of the Y. School of Glass-Painting (1936); F Harrison, Stained Glass of Y.minster (1937); A. H.
Smith, Place Names of Y. (1937); G. B. Knight, A History of the City of Y. (London 1944); M. Spence en M. E. Everatt, Short History of Y. (1948); J. Rodgers, Y. (1951).
(3), een plaats van (1950) 59 950 inw., ligt in de gelijknamige county in het Z. van de Amerikaanse staat Pennsylvanië. De nederzetting is gesticht in 1741 en was tijdens de bezetting van Philadelphia van 1777 tot 1778 de hoofdstad der V.S. York is een industrieel centrum met als voornaamste producten koelkasten, ijsmachines, turbines, kunstgebitten, behangselpapier, chemicaliën en bakstenen.