naam van een, ook als orde Rosiflorae opgevatte, in alle werelddelen, maar vnl. in de gematigde streken te vinden, choripetale 2-zaadlobbige plantenfamilie met meer dan 2000 soorten in ca 100 geslachten, kruiden of houtgewassen, meest met verspreide bladen met, soms met de bladsteel vergroeide, steunblaadjes en regelmatige 2-slachtige bloemen met een vlakke of urnvormige bloembodem, op de rand waarvan 4-5 kelk- en kroonbladen en 5-veel meeldraden en voorts met 1-veel vrije of vergroeide, vaak op een gewelfd of kegelvormig gynophoor zittende vruchtbladen met 1-veel hangende of staande zaadknoppen, rijpend tot dop- of kokervruchten, een steenvrucht, bottel of pitvrucht met meest endospermloze zaden. Om de zeer verschillende vruchten heeft men wel afzonderlijke families, zoals de Pomaceeën en de Amygdalaceeën (Prunaceeën) onderscheiden, maar meestal worden deze als onderfamilies der Rosaceeën opgevat.
Van deze noemen wij:1. De Spiraeoideae, meest ongewapende struiken met kleine witte tot paarse bloemen in rijke bloeiwijzen en met een krans van 5, zelden meer of minder carpellen op een niet verdiepte of verhoogde bloembodem, die tot kokervruchten rijpen, o.a. de geslachten Physocarpus, Spiraea, Sibiraea, Aruncus, Sorbaria, Gillenia, Quillaja, Exochorda en Holodiscus omvattend;
2. De Rosoideae, kruiden of heesters, zelden bomen, vaak met samengestelde bladen, met vrije, meest talrijke carpellen met 1 of 2 zaadknoppen op een gewelfd of kegelvormig gynophoor of ook met 1-veel carpellen in een holle blijvende bloembodem, nooit met openspringende vruchten, zo de geslachten Kerria, Rhodotypus, Rubus (zie bramen en framboos), Fragaria (aardbei), Potentilla (ganzerik), Comarum (wateraardbei), Geum (nagelkruid), Drysa, Filipendula, Alchemilla, Agrimonia (agrimonie), Hagenia, Sanguisorba (pimpernel), Rosa (roos);
3. De Pomoideae, houtgewassen met enkelvoudige of gevinde bladeren en alleenstaande of tot trossen, schermen, pluimen of tuilen verenigde bloemen met een onderstandig vruchtbeginsel uit 2-5 carpellen, ieder gewoonlijk met 2 zaadknoppen, dat wordt tot een pitvrucht, met bijv. de geslachten Amelanchiër, Aronia (appelbes), Cotoneaster, Crataegus (meidoorn), Cydonia en Chaenomeles (zie kweepeer), Eriobotrya en Mespilus (zie mispel), Malus (zie appel), Pirus (peer), Pyracantha (vuurdoorn), Sorbus (lijsterbes), Stranvaesia;
4. De Prunoideae, soms doornige houtgewassen met enkelvoudige bladen en alleen of in trossen of schermen staande witte of rose bloemen met 10-veel meeldraden en meest 1 vrije stamper met 2 zaadknoppen, die rijpt tot een meest 1-zadige steenvrucht, met o.a. het geslacht Prunus (zie ook abrikoos, amandel, kers, perzik, pruim);
5. De Chrysobalanoideae, van de vorige groep verschillend door een gynobasische stijl en rechtopstaande in plaats van hangende zaadknoppen, altijdgroene houtplanten der Tropen, vnl. van Zuid-Amerika, met bijv. het geslacht Chrysobalanus en het in Zuid-Amerika 36 soorten tellende geslacht Licania Aubl., bekend om de olie voor de verfindustrie, die men uit de zaden verkrijgt.
PROF. DR TH. J. STOMPS