Spiraea L., plantengeslacht uit de familie der Rosaceeën, tegenwoordig, na afsplitsing van geslachten als Aruncus, Filipendula, Holodiscus, Physocarpus, Sibiraea en Sorbaria kleiner opgevat dan vroeger, maar toch nog in de gematigde streken van het N. halfrond meer dan 80 soorten omvattend, loofwisselende heesters met verspreide enkelvoudige gewoonlijk kortgesteelde veernervige, getande, gezaagde of gelobde bladen zonder steunblaadjes en schermen, schermachtige trossen, tuilen of pluimen, 2-slachtige bloemen met een komvormige bloembodem, 5 meest korte kelkbladen, 5 langere kroonbladen, 15-60 meeldraden en meest 5 tot kokervruchten rijpende carpellen. Om de mooie bloemen zijn de meeste, ook talrijke bastaarden, als tuinplant in cultuur.
Van die met aan onbebladerde takken zittende schermen noemen wij S. prunifolia S. et Z., met elliptische, en S. Thunbergii S., met lancetvormige bladen, uit Oost-Azië, en S. hypericifolia L., met gaafrandige bladen, uit Z.O.-Europa en Centraal-Azië, van die met schermachtige trossen aan bebladerde loten S. chamaedryfolia L., S. trilobata L. en S. cantoniensis Lour. uit Oost-Azië, resp. kenbaar aan de teruggeslagen vruchtkelkslippen, stompe 3-lobbige en lancetvormige bladen. Een eindelingse tuil hebben bijv. de vormenrijke rose S. japonica L.f. (syn. callosa Thunb.) en de witte S. albiflora Zab. uit Japan en S. corymbosa Raf., met rechtopstaande vruchtkelkslippen uit N.O.-Amerika, een lange pluim o.a. S. salicifolia L., het bekende Theeboompje, met gladde bladen en rose bloemen uit Z.O.-Europa en Noord-Azië, en de viltige rose S. Douglasii Hook. en S. tomentosa L. uit Noord-Amerika, waarvan de laatste ook viltige vruchten heeft. De S. bumalda Burv. (syn. pumila Zab.) der kwekers is een bastaard van japonica en albiflora, evenzo S. Vanhouttii van cantoniensis en trilobata, en S. arguta Zab. en S. Lemoinei Zab. zijn nog samengestelder bastaarden.
