Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

FRAMBOOS

betekenis & definitie

De framboos behoort tot de familie der Rosaceeën en tot het geslacht Rubus. Zij komt in vele landen van Europa w.o. Nederland in het wild voor.

De momenteel gekweekte rassen zijn kruisingen van Rubus Idaeus, R. occidentalis en R. strigosus. De framboos is een verzameling van steenvruchtjes, welke op een gemeenschappelijke kegelvormige vruchtbodem zijn ingeplant. De kleur van de vrucht van de meeste rassen is rood in verschillende tinten. Ook komen rassen met geel-witte en met zwarte vruchten voor.Onder het zgn. klein fruit neemt de framboos de derde plaats in. In 1947 werden in Nederland 606 ha beteeld, waarvan ca 90 pct als afzonderlijke en de rest als onderteelt van hoogopgaand fruit. Bij een gemiddelde opbrengst van 5000 kg per ha bedraagt de productie van frambozen in Nederland rond 3 millioen kg. Het grootste centrum is de Baronie van Breda, waarop Zuid-Beveland volgt. Buiten deze twee centra worden weinig frambozen geteeld. De teelt van frambozen vindt hoofdzakelijk plaats in het kleine gemengde bedrijf. Zeer veel arbeid vraagt het oogsten. Het is daarom een teelt, welke het meest rendabel is, daar, waar tijdelijke arbeidskrachten beschikbaar zijn. De vrucht wordt gebruikt voor verse consumptie, jambereiding, limonadefabricatie, voor de inmaak op eigen sap met suiker en op brandewijn. Hiervan is de jambereiding verreweg het belangrijkst. Een belangrijk gedeelte wordt geëxporteerd als edelpulp. Edelpulp zijn gewassen vruchten in een zwaveligzuuroplossing van geringe sterkte verduurzaamd. De handel vindt plaats over de veilingen. Frambozen worden in grote hoeveelheid in Schotland geteeld. In Amerika komt de zwarte framboos veel voor, welke een hogere opbrengst geeft dan de rode.

De framboos is een meerjarige teelt. Bij de teelt gaat men algemeen uit van jong wortelstek of van eenjarige grondscheuten, welke laatste na het uitplanten tot op 30 cm worden ingeknipt. Zij worden in het voorjaar uitgeplant. In de loop van de zomer ontwikkelen zich eenjarige scheuten tot 1 m hoogte. Deze geven het jaar daarop (d.i. het 2de jaar na de planting), vruchten aan de bloemstengels, welke uit de knoppen, verspreid langs de eenjarige takken ontstaan. Na de vruchtvorming sterven deze vruchttakken geheel af. Inmiddels zijn nieuwe scheuten uit de grond gegroeid, welke dan wel tot 1,5 à 2 m hoog geworden zijn. Het jaar daarop geven deze vrucht en sterven weer af. Dit gaat zo verschillende jaren door. De frambozen worden op rijen of op pollen geteeld. Bij de rijenteelt is de plantafstand 1.50 à 1.75 m bij 50 à 70 cm en bij pollenteelt op 1 m in het vierkant. De zich later ontwikkelende scheuten worden in de winter bij rijenteelt tot op 15 cm uitgedund en aan een draadleiding aangebonden. Bij de teelt op pollen worden 6 à 8 scheuten per pol aan een paal in het midden aangebonden. De afgedragen vruchttakken worden na de oogst verwijderd om de scheuten meer licht te geven. Het plukken geschiedt „met dop”, d.i. met de vruchtbodem mee of „zonder” dop. Met dop zijn ze beter voor vervoer en verse consumptie geschikt. Voor de fabriek wordt zonder dop geplukt.

De meest geteelde rassen zijn Radboud, Preussen, Gertrudis. Daarnaast komen nog Hornet, Deutschland, Lloyd George en St Walfried voor. De Lloyd George bloeit tweemaal per jaar. Alleen in een mooie herfst worden de vruchten van de tweede bloei nog goed. Al deze rassen zijn roodvruchtig. Zij verschillen van elkaar in groeikracht, tint, grootte, vorm, smaak en stevigheid van de vrucht.

ZIEKTEN

Bij de frambozen treft men verscheidene ziekten en beschadigingen aan. De frambozenkevers, waarvan de larven het bekende wormpje in de vruchten zijn, kunnen heel goed bestreden worden door een bespuiting met Derris of D.D.T. omstreeks 10 en 20 Juni.

De mozaïekziekte, welke zich kenmerkt door bonte en misvormde bladeren doet wel de grootste schade. Als virusziekte is zij niet te bestrijden. Om haar te voorkomen moet van absoluut virus-vrij plantmateriaal worden uitgegaan, dat tot op heden nog moeilijk te krijgen is. Deze virus gaat niet met zaad over. Door een rood- en geelvruchtige framboos met elkaar te kruisen heeft dr Rietsema de Gertrudis en de Radboud virusvrij uit zaad gewonnen. Deze wordt door wortelstek vermeerderd, tot vooral de bladluizen het virus er weer ingébracht hebben. Dan moet weer van de kruising uitgegaan worden. Zonder toestemming van dr Rietsema mogen nakomelingen van deze rassen niet verhandeld worden. De andere ziekten komen minder algemeen voor, maar eisen eveneens een doelbewuste bestrijding.

IR G. W. V. D. HELM

< >