Frans staatsman (Atrecht 6 Mei 1758 - geguillotineerd Parijs 28 Juli 1794), was gesproten uit een verarmde burgerlijke familie. Zijn moeder overleed spoedig en zijn vader liet het gezin in de steek.
Maximilien was begaafd en kreeg als beursstudent zijn opleiding aan het Collége Louis le Grand te Parijs. Daarna advocaat in zijn geboorteplaats, werd hij in 1789 afgevaardigde voor de Derde Stand van Artois in de Nationale Vergadering (zie Franse Revolutie). Daarin trad hij pas op de voorgrond tijdens de debatten over het vetorecht van de koning en het censuskiesrecht. Als doctrinair aanhanger van de denkbeelden van Rousseau was Robespierre een tegenstander zowel van het eerste als van het tweede. Hij kon zijn wil niet doordrijven, maar van deze dagen af dateerde zijn populariteit bij de kleine burgerij (1790). Op zijn voorstel was het, dat de Nationale Vergadering besloot, dat geen van haar leden zitting zou hebben in de nieuwe volksvertegenwoordiging, de Législative.
In het volgend jaar bleef hij te Parijs en speelde een politieke rol als lid van de Jacobijnenclub. Als zodanig voerde hij een heftige campagne tegen de oorlogszuchtige politiek der Girondijnen, wat hem echter aanvankelijk zijn populariteit kostte.Ofschoon Robespierre, die een zeer wettisch man was, geen deel gehad had in de organisatie van de opstand van 10 Aug. 1792 door de revolutionnaire gemeenteraad van Parijs, had hij er toch het politieke doel voor aangewezen: afschaffing van het koningschap en invoering van het algemeen kiesrecht. In de Conventie, waarin hij gekozen werd als afgevaardigde van Parijs (Sep. 1792), ging hij voort de Girondijnen heftig te bestrijden: over hun dubbelzinnige houding bij het proces van Lodewijk XVI en over de slappe maatregelen van de Girondijnse ministers en de Girondijnse kamermeerderheid bij de uiterst gevaarlijke binnen- en buitenlandse toestanden. Wat het eerste betrof, had hij tevergeefs voorgesteld de ex-koning zonder vorm van proces bij de wet ter dood te laten brengen, in het tweede opzicht werkte hij van harte met de andere mannen van de Berg mee, om door de oprichting van het Comité de Salut Public en van de Revolutionnaire Rechtbank de democratie tijdelijk te vervangen door een dictatuur.
Aan de staatsgreep van 2 Juni 1793 werkte hij weer niet mee. Maar bij de resultaten er van legde hij zich neer, door zich op 27 Juli 1793 een benoeming in het Comité te laten welgevallen. De positie, die hij er in bekleedde, was uiterst kwetsbaar, niet alleen doordat de politieke omstandigheden onbevredigend bleven (opstanden in onderscheiden delen van Frankrijk), maar bovenal omdat de levensvoorwaarden voor de arbeidende klassen moeilijker waren dan tijdens het „ancien régime” door de achteruitgang van de waarde der assignaten en in verband daarmee het steeds duurder worden der eerste levensmiddelen.
Behalve met de eis van strenger optreden tegen de contra-revolutionnairen (waarmee Robespierre zich wel verenigen kon), bekogelden de extremistische Hébertisten het Comité nu met hun ideeën van uitroeiing van het Christendom en terugkeer tot allerlei Mercantilistische praktijken zoals maximumprijzen. In Sept. 1793 kwamen twee Hébertisten in het Comité: Collot d’Herbois en Billaud-Varennes. Aan de andere kant liep Robespierre gevaar, tegen Hébert c.s. gebruikt te worden door de gematigden onder de Berg-mannen, de aanhangers van Danton, die een bourgeois-republiek wilden stichten en het revolutionnaire gouvernement van zijn strijdorganen wilden ontdoen. Toen Robespierre in het voorjaar van 1794 de Gemeenteraad te lijf wilde en Hébert c.s., onder wie inderdaad enkele verraders, voor de Revolutionnaire Rechtbank liet dagen, eisten Collot en Billaud, dat ook Danton en Desmoulins vallen moesten en Robespierre stemde toe, na enige aarzeling.
Nu begonnen de maanden, die men die van Robespierre’s dictatuur genoemd heeft: orde en gezag waren overal hersteld, de buitenlandse legers werden tot wijken gebracht, blind woedde een krankzinnig verhevigd schrikbewind onder schuldigen en onschuldigen, de armen leden onder duurte en schaarste, spontaneïteit en vrije critiek waren verdwenen. Toen er onenigheid in het Comité kwam over Robespierre’s „persoonlijk bewind” en over zijn streven een soort „algemene natuurlijke godsdienst” als staatsgodsdienst in te voeren (feest ter ere van het Opperwezen, Mei 1794), heeft „de onomkoopbare’ ’ geen uitweg meer geweten. Enige ex-medewerkers van hem (o.a. Tallien en Fouché), die voor hun eigen leven vreesden, verenigden zich met zijn vijanden in het Comité en met de rechterzijde in de Nationale Conventie. Zij lieten hem op 27 Juli (9 Thermidor van het Jaar II, volgens de republikeinse kalender) in de Vergadering niet aan het woord komen en stemden voor zijn arrestatie en die van enige medestanders o.w. Couthon, St Just en zijn broeder Augustin Robespierre (geb. 1763), die zich onderscheiden had als missionaris der Conventie tijdens het beleg van Toulon, bij welke gelegenheid hij de aandacht gevestigd had op de artillerie-officier Napoleon Bonaparte.
De gevangenen werden nog bevrijd vanwege de Gemeenteraad, maar ’s nachts opnieuw door gewapenden in dienst der Conventie onder bevel van Barras en Bourdon, gegrepen. Het is onzeker, of bij die gelegenheid op Robespierre geschoten is, of dat hij een poging tot zelfmoord gepleegd heeft: in elk geval is hij met een vreselijke wond aan zijn onderkaak opgenomen en de volgende dag zonder vorm van proces (omdat hij na zijn bevrijding mèt zijn vrienden door de Conventie „buiten de wet” was gesteld) onthoofd. Robespierre’s zuster Charlotte (gest. 1831) heeft Mémoires sur mes deux frères (1835) achtergelaten. Robespierre’s Œuvres complètes zijn in 3 dln uitgegeven door V. Barbier, Ch. Vellay, E.
Déprez en E. Lesueur (1910-1913), Vellay alleen gaf Discours et rapports (1908) uit en G. Michon Correspondance de Maximilien et Augustin Robespierre (1926).
DR J. S. BARTSTRA
Lit.: E. Hamel, Histoire de R. ( 3 dln, 1863-1867); A. Wahl, R. (1910); A. Mathiez, Etudes Robespierristes (2 dln, 1917-1918); Idem, R. terroriste (Paris 1921); Idem, Autour de R. (Paris 1925); G. J. Renier, R. (1935); P.
R. Rhoden, R. (Berlin 1935); J. M. Thompson, R. 2 dln (Oxford 1935); P. Feenstra, De godsdienst van R. (in: De Godsdienst en de Franse Revolutie, 1929); R. Korngold, R. (Ned. vertaling door F.
Szper, 1936); G. Walter, R. (3 dln, 1936-1948); G. J. Michon, R. et la guerre révol., 1791-’92 (Paris 1937); L. Jacob, R. vu par ses contemporains (Paris 1938); B. Nabonne, La vie privée de R. (Paris 1938).