(vroeger ook ’s Landswerven), zijn etablissementen, waar van oudsher door den Lande oorlogsvaartuigen werden gebouwd, uitgerust en hersteld. Zij omvatten oorspronkelijk vooral scheepshellingen, een houtzagerij, lijnbaan, tuigloodsen, arsenalen e.d. en later, bij de voortgang der techniek, ook dokken, machinewerkplaatsen, een electro-technisch bedrijf, enz.
In Nederland zijn zij geleidelijk ontstaan met de opkomst der nationale Marine; het eerst in Veere, later ook te Vlissingen (ca 1580) en Enkhuizen en daarna te Amsterdam, Rotterdam en Hellevoetsluis, welke laatste werven tijdens de hoogtijperiode van de Marine in het midden van de 17de eeuw belangrijk werden uitgebreid. Ook te Harlingen werd er een opgericht, terwijl in het midden van de 18de eeuw Hoorn en ten tijde van de eeuwwisseling ook Medemblik in gebruik werden genomen als conservatie- en uitrustingswerf. In 1786 werd Veere verlaten ten faveure van Vlissingen, alwaar in de daarop volgende jaren de voorzieningen verder werden uitgebreid en verbeterd. Nadat het Nieuwediep in 1781 was ingericht als geschikte ligplaats voor een groot aantal schepen, werd, mede op aandringen van Napoleon, in Den Helder van 1813 tot 1820 een werf gesticht met een nat- en een droogdok, magazijnen en verder bijbehoren.
Na het herstel van ’s Lands onafhankelijkheid besloot de Regering de werven te Vlissingen, Hellevoetsluis, Rotterdam, Amsterdam en Den Helder te handhaven en uit te breiden terwijl de overige etablissementen werden opgeheven. Gedurende de 19de eeuw werd de Rijkswerf te Den Helder verder uitgebreid en verbeterd.
Daartegenover noodzaakten begrotingsmoeilijkheden, toeneming van de afmetingen der schepen en de groei der particuliere werven, de regering om alle andere werven geleidelijk af te schaffen. In 1868 verdween die te Vlissingen, daarna de Rotterdamse werf. in 1915 die te Amsterdam en in 1933 de Rijkswerf te Hellevoetsluis, waarna alleen die te Den Helder, uitsluitend voor reparatie en uitrusting, overbleef.
Hoewel vrij goed geoutilleerd, is deze werf alleen niet bij machte al het nodige onderhoud aan de huidige moderne vloot te verrichten, zodat tegenwoordig niet alleen de nieuwbouw volledig op de particuliere werven geschiedt, doch het merendeel van de grote en middelgrote schepen aldaar ook het periodiek onderhoud moet ondergaan.
In Oost-Indië werden na de teruggave in 1815 de vroegere werven van de V.O.C. door het Rijk overgenomen. De installaties op het eiland Onrust werden later opgegeven en geheel vervangen door het gemoderniseerde Marine-etablissement te Soerabaja, waar, naast het volledig onderhoud van de vloot, gelegenheid was voor de bouw van kleine oorlogsvaartuigen. Deze werf, die in Wereldoorlog II door bombardementen en vernielingen zwaar heeft geleden, werd later onder Nederlandse leiding weer grotendeels hersteld, en is thans hoofdsteunpunt voor de nieuwe Indonesische Marine (zie ook vlootbasis).
LUIT. T. Z. I J. G. COX