Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

REDDINGWEZEN

betekenis & definitie

Naar aanleiding van de talrijke scheepsrampen op de NEDERLANDSE kust, ten gevolge waarvan jaarlijks vele schipbreukelingen jammerlijk omkwamen, vaardigden de Staten van Holland en West-Friesland in 1769 een ordonnantie uit, welke naast strenge bepalingen ter beteugeling van strandroof, voorschriften bevatte voor de strandvonders, om met te hunner beschikking gestelde Landsboten, reddingspogingen te ondernemen. Dit staatsreddingwezen bleek echter onvoldoende levensvatbaarheid te hebben; eerst een halve eeuw later zou het particulier initiatief meer succes oogsten.

Naar aanleiding van een ernstige scheepsramp te Huisduinen toch, die 14 Oct. 1824 plaats had, stichtten een vijftal Amsterdammers op 11 Nov. d.a.v. de Noord- en Zuid-Hollandse Redding Maatschappij en een vijftal Rotterdammers, op 20 Nov., de Zuid-Hollandse Mij tot Redding van Schipbreukelingen. Sindsdien heeft eerstgenoemde vereniging (de N.Z.H.R.M.) de kustplaatsen van Loosduinen tot Schiermonnikoog van reddingboten en andere reddingsmiddelen voorzien, terwijl de Z.H.M. t. R.v.S. de kust van Loosduinen tot Cadzand voor haar rekening nam. In Engeland, waar terzelfder tijd talrijke schipbreuken de gemoederen in beroering brachten, hadden particulieren reeds in Mrt 1824 het initiatief genomen om het reddingwezen te organiseren in de „Royal National Lifeboat Institution”. Geleidelijk werd het voorbeeld van Engeland en Nederland ook door andere landen gevolgd, waar het reddingwezen, evenals in Nederland, als regel in handen van particuliere organisaties berust. De Nederlandse maatschappijen worden nog steeds uitsluitend door vrijwillige bijdragen in stand gehouden. In 1949 werd aan beide, ter gelegenheid van hun 125-jarig bestaan, het praedicaat „Koninklijk” verleend.

Veel is er in die periode veranderd. De lichte zeil- en roeireddingboten of -vletten, waar men aanvankelijk mee werkte, en die langs het strand werden vervoerd naar de plaats van de ramp, zijn vervangen door veel zeewaardiger ca 5000 kg wegende, motorstrandreddingboten, terwijl in de meeste havens zware motorreddingboten gereed liggen, waarvan de grootste een waterverplaatsing hebben van 50 ton. Deze laatste zijn, dank zij een ver doorgevoerde waterdichte indeling, practisch onzinkbaar; de modernste zijn zelfrichtend d.w.z. zij zullen zich in het onverhoopte geval, dat zij door een grondzee ondersteboven worden geworpen, automatisch na ca 60 seconden weder oprichten. De motorstrandreddingboten worden op een wagen, voorzien van rupsbandwielen, door een waterdichte tractor of door paarden voldoende ver in zee gereden om te worden gelanceerd. Behalve met reddingboten zijn verschillende reddingstations ook uitgerust met lijnwerp- en wippertoestellen, dienende om een trosverbinding te maken met een gestrand schip. Langs deze tros kan dan door middel van de zgn. wipper een reddingbroek heen en weer worden gehaald tussen het gestrande schip en de kust. Redding met het wippertoestel is echter alleen mogelijk indien de afstand schip-kust niet meer dan 200 m bedraagt.

Het materieel der Kon. N.Z.H.R.M. bestaat thans uit 25 motorreddingboten (waarvan er 13 tot het type motorstrandreddingboot behoren), enkele vletten en 16 lijnwerp- en wippertoestellen, verdeeld over reddingstations Rottumeroog, Schiermonnikoog, Oostmahom, Harlingen, Hindelopen, Lemmer, Enkhuizen, Ameland, Terschelling, Vlieland, Texel, Den Helder, Callantsoog, Petten, Egmond aan Zee, Wijk aan Zee, IJmuiden, Zandvoort, Noordwijk aan Zee, Katwijk aan Zee, Scheveningen.

De Kon. Z.H.M.t.R.v.S. beschikt over 8 motorreddingboten (waarvan 2 motorstrandreddingboten), enkele vletten en vier lijnwerp- en wippertoestellen, verdeeld over de stations Terheijde, Hoek van Holland, Stellendam, Ouddorp, Veere, West-Kapelle, Breskens en Cadzand.

De bemanningen van de reddingboten bestaan hoofdzakelijk uit vrijwilligers, die geregeld met het materieel oefenen; de grote motorreddingboten hebben echter een kern van vast personeel. De verantwoordelijkheid voor de paraatheid van ieder reddingstation berust bij een Commissie van plaatselijk bestuur of vertegenwoordiger der Reddingmaatschappij. Deze neemt, zodra tijding binnenkomt van een schip dat in moeilijkheden verkeert, de nodige maatregelen. Allen, die met een reddingboot in zee gaan — zij het voor een oefening of voor een reddingspoging — vallen onder de Zeeongevallenwet. Voor de nabestaanden van hen, die om het leven komen bij oefeningen of reddingtochten, wordt ook verder goed gezorgd. De Reddingmaatschappijen beschikken nl. over speciale fondsen, die voor dit doel zijn opgericht.

Verdienstelijke oud-redders, die in zorglijke financiële omstandigheden verkeren, ontvangen uitkeringen van het Helden-der-Zee-fonds Dorus Rijkers en het Carnegie-Helden-fonds, terwijl ook de Nederlandse regering voor dit doel jaarlijks een bedrag beschikbaar stelt. Voor moeilijke reddingen worden door de Reddingmaatschappij en medailles of getuigschriften uitgereikt.

Er is geregeld contact met buitenlandse reddingmaatschappij en of reddingdiensten; om de vier jaren komen deskundigen op het gebied van het kustreddingwezen bijeen ten einde eikaars ervaring uit te wisselen.

Zodoende kan worden geprofiteerd van alle verbeteringen, om de paraatheid van het reddingwezen steeds verder op te voeren. Het totaal aantal schipbreukelingen,dat sinds de oprichting behouden aan wal werd gebracht, bedroeg begin 1952 ruim 10 000 t.w. 7600 door de Kon. N.Z.H.R.M. en 2700 door de K.Z.H.M.t.R.v.S.

Overeenkomstig de op Nederland berustende verplichting, ingevolge de „Convention on International Civil Aviation”, werd in 1951 in Nederland een Opsporings- en Reddingsdienst ingesteld, ten doel hebbende hulp te verlenen aan overlevenden bij luchtvaartongevallen op zee, tot op een afstand van ca 60 zeemijl van de kust. De O.S.R.D., die uit vliegtuigen en snelvarende motorboten van de Koninklijke Marine bestaat, kan op verzoek van de Nederlandse Reddingmaatschappijen ook hulp verlenen bij scheepsrampen, zoals bij het zoeken naar weggedreven sloepen.

H. TH. DE BOOY

De reddingdienst langs de BELGISCHE kust is sedert 1838 officieel ingericht op kosten van de Staat. Hij staat onder het rechtstreeks toezicht van het Diensthoofd van het Loodswezen te Oostende.

Langs de Belgische kust bestaan slechts drie eigenlijke reddingstations. Elk dezer drie stations is uitgerust met een motorreddingboot type Watson. Deze boten hebben een lengte van 14 m 20 en een breedte van 3,90 m. Zij zijn uitgerust met 2 Dieselmotoren die elk 40 pk ontwikkelen. Elke boot kan 120 personen vervoeren bij goed weder en 95 personen bij ruw weder. Zij zijn speciaal gebouwd om het stormweder te trotseren.

Daarenboven is elk reddingstation in het bezit van een vrachtwagen, waarop zich o.m. een wiptoestel bevindt. De wiptoestellen dienen om, door middel van kabels, verbindingen tot stand te brengen tussen de wal en gestrande schepen, die niet kunnen bereikt worden met een reddingboot van uit zee. Langs die kabels worden de schipbreukelingen dan aan land gebracht. Indien gewenst worden ook de Staatssleepboten ingezet voor hulpverleningen. Alle reddingboten, de Staatssleepboten alsmede de vrachtwagens van de reddingdienst zijn uitgerust met draadloze telefonie. De reddingdienst van het Bestuur van het Zeewezen werkt nauw samen met de Luchtmacht van het Departement van Landsverdediging.

Bij stormweder worden de drie eigenlijke reddingposten aangevuld met uitkijkposten die enkel tot doel hebben scherpe uitkijk te houden op zee en alle gebeurlijke ongevallen onmiddellijk te signaleren. De hulp van de Staatsreddingdiensten kan ingeroepen worden langs de gewone telefonische weg of door tussenkomst van Oostende-Radio.

< >