is de algemene benaming in Zuid-Amerika voor bepaalde, zeer harde, looistofhoudende houtsoorten. Quebracho is de contractie van het Spaans-Portugese quiebra-hacha, dat bijlbreker betekent.
Men onderscheidt twee soorten quebracho, het rode, of quebracho colorado, afkomstig vooral van het geslacht Schinopsis Engl. uit de familie der Anacardiaceeën en het witte of quebracho blanco, afkomstig van verschillende soorten van het geslacht Aspidosperma Mart. et Zucc. uit de familie der Apocynaceeên of Maagdepalmachtigen. Slechts twee soorten van het geslacht Schinopsis, en wel S. Lorentzii Engl. en S. Balansae Engl., leveren voor de handel belangrijk quebracho-hout. De bomen komen voor in Noord-Argentinië, West-Paraguay en een klein deel van Bolivia, Brazilië en Bahia. Het zijn 15-20 m hoge bomen, die 30-100 cm diameter kunnen hebben, met leerachtige, donkergroene bladeren.
Het kernhout bevat 20-30 pct looistof en 3-4 pct oplosbare niet-looistoffen. Het spinthout, dat 2-7 cm dik is, bevat slechts 3 pct looistof en 8 pct oplosbare niet-looistoffen, terwijl de schors van beide 10 pct bevat. Het hout dankt zijn betekenis aan dit hoge looistofgehalte en is daardoor zeer duurzaam en van grote betekenis voor de winning van het looi-extract. In 1895 is de extractindustrie in Amerika begonnen en zij is nu een van de belangrijkste industrieën in Argentinië en Paraguay.
De boom wordt echter zo intensief geveld, dat de voorraad binnen enkele tientallen jaren vermoedelijk zal zijn uitgeput. Men velt de bomen, verwijdert de schors en het witte spinthout, en vervoert de stammen en de dikkere takken naar de extractfabrieken, waar het machinaal tot 3-4 mm dikke „chips” verdeeld wordt; de chips worden in koperen vaten met heet water uitgetrokken en het zo verkregen extract wordt tot een dikke siroop of tot vaste vorm ingedikt. Het extract wordt geëxporteerd en bevat 65 pct looistof en 10 pct niet-looistof, hoofdzakelijk kleurstof. De uitgetrokken chips worden verbrand. Quebracho looistof is een van de belangrijkste looistoffen* en behoort tot de catechine-looistoffen, die niet hydrolyseerbaar zijn, doch moeten worden opgevat als hoogmoleculaire verbindingen, evenals acacia-catechu en gambir; de grondstof wordt wel aangeduid als quebracho catechine.
Gebruik: veel in de leerindustrie, doch liefst gecombineerd met andere suikerhoudende looistoffen, omdat het leer dan een betere kleur krijgt. De mooie, gave stammen worden echter veel gebruikt voor telegraafpalen, voor balken bij bruggenbouw, voor drempels en voor dwarsliggers. Het is echter door zijn hardheid moeilijk te zagen, en werkt erg. Het heeft een s.g. 1,110-1,130, is kersrood, doch op den duur donkerder van kleur en heeft een samentrekkende smaak.
Het quebracho-hout van Aspidosperma wordt onderscheiden in quebracho blanco, „peroba rosa”, en „piquia” of „guatambu”, hoewel deze namen ook voor talrijke andere houtsoorten gebruikt worden. Het quebracho blanco is bijna steeds afkomstig van Aspidosperma Quebracho blanco Schl. en komt uit Argentinië, Paraguay en Z.W.-Brazilië. Het is een altijd groene boom, die 18-30 m hoog wordt en overvloedig voorkomt. Het hout komt in blokken van 2-3 m lengte en 30-75 cm dikte met de schors erom aan de markt. Het is niet zo duurzaam onder vochtige omstandigheden en bevat veel minder looistof; het laat zich echter uitstekend buigen en wordt gebruikt voor naven en velgen van zware wielen. Men wint er echter ook wel looistof uit.
DR A. KLEINHOONTE
Lit.: Record, Timbers of Tropical America (New Haven 1924), p. 391 -395 en p. 508-514; Gnamm, Die Gerbstoffe und Gerbmittel, 3. Aufl. (Stuttgart 1949), p. 270-286.