Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

ARGENTINIË

betekenis & definitie

of Argentina (República Argentina, Argentijnse Republiek), vroeger de Verenigde Staten van Rio de la Plata genoemd, is een Bondsrepubliek in Zuid-Amerika.

Ligging en grenzen.

De republiek strekt zich uit van 22o tot 55o Z.Br. en van 56° 20' tot 70° 20' W.L. v. Gr. en heeft op 2 978 590 km2 een bevolking van (1945) 14 130 871 inw. De grens tussen Argentinië en Chili werd in 1885, en opnieuw in 1899 en 1902, die tussen eerstgenoemd land en Brazilië in 1890, 1898 en nogmaals in 1909 geregeld.

Bodemgesteldheid.

Op de westelijke grenzen van Chili, nauwelijks 150 km van de kust, verheffen zich de Cordilleras de los Andes (z Andes), welke steil naar het W. en meer glooiend naar het O., naar de Argentijnse laagvlakte afdalen. De meeste hoge toppen, zoals de vulkanen Tinguiririca (4778 m), San José (5582 m), Tubungato (6710 m), Juncal (6208 m), Cima del Mercedario (6798 m) e.a., liggen op de gemeenschappelijke grens; de hoogste berg van de Andes, de Aconcagua (6970 m) verheft zich echter op Argentijns gebied. In het Z. is de kamhoogte slechts 2500 m; tussen 38° en 32° Z.Br. neemt deze evenwel toe tot 3000, 4000 en zelfs tot meer dan 6000 m. Op 32o Z.Br. splitst het gebergte zich waaiervormig in een 6-tal ketens, welke een gemiddelde kamhoogte hebben van 4000 à 4600 m.

Alleen in het zuidelijk gedeelte valt veel sneeuw; gletsjers worden slechts aangetroffen bezuiden 36° Z.Br. en ook daar uitsluitend op Chileens gebied. Ten O. van de hoofdkam liggen o.a. de Sierra Famatina (6020 m), de Aconquija (4650 m). De Sierra de Cordoba (2350 m) wordt omzoomd door onvruchtbare zoutmeren en zoutsteppen (o.a. Salinas Grandes). Het land in het O., tussen Paraná en Uruguay (Entre Ríos) is vruchtbaar. In het N. vormt de Gran Chaco een (door löss en zwarte aarde) vruchtbaar savannenlandschap, dat in de toekomst een grote ontwikkeling wacht.

Tertiaire en diluviale, uit mergel en roodachtig, zandig leem bestaande, lagen vormen de bodem der pampas van de Atlantische Oceaan tot de Cordilleras en van Patagonië tot Brazilië. De op de pampas zich verheffende sierras bestaan hoofdzakelijk uit archaïsche gesteenten (graniet, gneis, glimmerlei); in de verder westelijk gelegen sierras, bijv. die van Cordoba, komen ook krijtlagen (kalk) en vulkanische gesteenten (andesiet, trachiet en bazalt) voor. In het Andesgebied komen weer cambrische en silurische leistenen, grauwacken en kalkgesteenten voor de dag, welke porfier en porfiertuf omsluiten. Steenkolen werden ontdekt in de buurt van de Rio Vermejo, ook asfalt en petroleum, o.a. in Comodoro Rivadavia. Over het geheel is echter de mijnbouw niet van zeer grote betekenis. De productie aan delfstoffen bedroeg rond 214 millioen pesos in 1942, waarvan aan aardolie ongeveer 135 millioen. Reeds in 1595 waren mijnen in exploitatie in Rioja, sedert 1636 in Mendoza; door de Jezuïeten werden kopergroeven ontgonnen in de Misiones.

Klimaat

In dit uitgestrekte gebied is het klimaat zeer verschillend, in het algemeen echter gezond. In het Z. alsmede in het binnenland valt weinig regen; in het N.O. neemt de neerslag toe van de oostelijke voet der Andes en van Patagonië in de richting naar de grenzen van Brazilië en Uruguay. In het Z. is het klimaat droog en gematigd, in het N. vochtig en subtropisch. Vóór de westelijke winden eerstgenoemd gebied bereiken, is de waterdamp reeds tegen de westelijke hellingen der Andes gecondenseerd; in het tweede brengen de Z.O. passaat en de uit tropisch Amerika waaiende winden vochtigheid. De gemiddelde jaarlijkse neerslag bedraagt: in San Juan 70 mm, in Mendoza 200 mm, in La Rioja 300 mm, in de provincie Buenos Aires 930 mm (max. in Jan., min. in Aug.), in het binnenland van Argentinië 520 à 580 mm (max. in Jan., min. in Aug.), aan de beneden-Paraná 870 mm (max. in Dec., min. in Aug.), aan de middenloop van de Paraná 1090 à 1750 mm (max. in Mrt, min. in Oct.). De gemiddelde temperatuur van Buenos Aires is 16,6 gr.

C. (Jan. 23,1 gr., Juli 10,1 gr.; max. 34 gr., min. 0 gr. C.), te Bahia Blanca 15,2 gr. C. (max. 38 gr., min. —3 gr. C.), te Santiago 21,6 gr. C. (max. 31 gr., min. —1 gr. C.), te Tucumán 19,4 gr.

C. (Jan. 24,0 gr., Juli 10,5 gr.) en te Córdoba 16,6 gr. C. (z Amerika, Zuid, klimaat).

Planten- en dierenwereld

(z Neogaea).

Staatkundige verdeling en bevolking.

De Argentijnse Republiek omvat veertien provincies, negen territoriën en een federaal district..

De territoriën zijn: Chaco, Chubut, Formosa, La Pampa, Misiones, Neuquén, Rio Negro, Santa Cruz, Tierra del Fuego.

De bevolking is voor het overgrote deel van Europese afkomst (in hoofdzaak uit Italië en Spanje), en heeft zich slechts voor een zeer gering deel met de inboorlingen vermengd. De in aantal afnemende Indiaanse bevolking wordt op 20 à 30 000 zielen geschat.

Het ontbreken van plantages in de slaventijd was oorzaak dat geen vermenging met negerbloed heeft plaats gehad. Het nomadenbestaan van de inheemse Indiaanse bevolking verhinderde eveneens een vermenging, behalve in het hogere deel van de rivierprovincies, waar de sedentaire Quarani-stammen zich met Spaanse kolonisten hebben gemengd. Hier treft men dan ook aan het type van den gaucho (in de gewone taal meestal peon genoemd) of bereden veeknecht. Vermenging op zeer beperkte schaal heeft eveneens nog plaats gehad langs de grenzen.

Voor 90 pct is de bevolking samengesteld uit immigranten en nakomelingen daarvan, afkomstig uit Zuid-Europa; 50 pct heeft Spaans bloed (uit Galicië en Baskenland). De Italianen stammen deels uit de gebieden waarvan Genua het middelpunt is, deels uit Napels. De Argentijn duidt hen aan als „gringo” terwijl de Spanjaard „gallego” wordt geheten. Naast deze twee voorname bevolkingselementen worden Russische en Poolse Joden aangetroffen, Syriërs (Turcos genoemd) en Levantijnen. Het N.W. Europese deel wordt gevormd door Scandinaviërs, Nederlanders, Engelsen en Duitsers, maar hun aantal is niet groot.

Over het algemeen kwamen in Argentinië steeds meer mensen het land binnen dan er vertrokken; alleen in de eerste jaren van de wereldcrisis van de vorige decade overtreft het getal der emigranten dat der immigranten. Gedurende het tijdvak 1857-1900 hebben zich 1 732 280 personen meer in het rijk gevestigd dan er vertrokken zijn. Alleen in 1910 kwamen 289 640 landverhuizers aan (½ Spanjaarden, ⅓ Italianen), terwijl 97 854 personen het land verlieten. In 1929 telde men tegenover 140 086 binnenkomers 58 365 vertrekkenden, in 1930 resp. 124 006 en 59 734. Het uitbreken van Wereldoorlog II oefent, zoals vanzelf spreekt, een grote invloed uit.

Als stedelijk centrum neemt de hoofdstad van het land, Buenos Aires, een zeer uitzonderlijke positie in met een bevolking van ongeveer 2,5 millioen inwoners (op een landstotaal van 14 millioen). Naast de hoofdstad zijn als voornaamste stedelijke agglomeraties te noemen: Rosario (522 403 inw.), centrum van de graanverschepingen, Córdoba, aan de voet van de Andes gelegen met 287 598 inw., Tucumán met 157 926 zielen, Santa Fé 154 173 inw. binnen haar grenzen tellende en ten slotte Mendoza met een inwonertal van 103 879.

Van de oorspronkelijke bevolking zijn de oorlogszuchtige Sjarroeas, die vroeger Uruguay bewoonden, als overwonnenen in de Minoeanes, hun buren in Entre Rios en Santa Fé, opgegaan, en hebben thans, met de Spanjaarden vermengd, niet eens hun naam bewaard. De Querandis van Buenos Aires, die aan de eerste landverhuizers het gebruik van de lasso leerden, zijn naar het Z. verdrongen en hebben zich vermengd met de nomaden van Patagonië. De Quaranis van de Paraná en talrijke andere volken van dezelfde stam, die Entre Ríos en Corrientes bewonen, hebben thans als burgers der republiek vaste woonplaatsen. Niettemin bleef de taal in laatstgenoemde provincie behouden. De Calchaquis en de overige Quichua-stammen, die de kern der Andes-bewoners vormen en in het N.W. van de republiek leven, spreken hun eigen taal. Nog geheel onbeschaafd zijn de stammen van de Chaco, de Tobas, de door de nu uitgestorven Abipanen bijna geheel uitgeroeide Ubayas, de Ubocobies enz. De Matacas en Chiriguano’s daarentegen zijn werkzaam als arbeidskrachten op de grote landbouwondernemingen.

In de pampas langs de Salado en haar zijrivieren wonen de tot de Aracanen behorende Rancelés en Chilenos, aan de rivieren Neuquén, Colorado en Hurique de tot de Puelchen behorende Divihets en Chechahets. De streken ten Z. van de pampas tot aan Vuurland met de omliggende eilanden worden bewoond door de Pesjaerachs of Vuurlanders. De kleurlingen worden in het Z. Chinos, in het N. Cholos genoemd.

De blanken en de bekeerde Indianen belijden bijna allen de Rooms-Katholieke godsdienst; geestelijk hoofd is de aartsbisschop van Buenos Aires. Argentinië telt 2 kardinalen, 7 aartsbisschoppen en 15 bisschoppen. Een achttal seminaria verzorgen de opleiding der geestelijken. Aan de grenzen van de Indianen-gebieden zijn verschillende missieposten gevestigd. In Argentinië heerst vrijheid van godsdienst. De officiële taal is Spaans.

Het onderwijs is sedert 1868, toen de Staat dit in eigen beheer nam, veel verbeterd; het analphabetisme is afgenomen van 35 pct in 1916 tot ongeveer 22 pct in 1930 (in de hoofdstad tot 2,6pct). Lager onderwijs wordt gegeven aan kinderen van 6-14 jaar en is kosteloos. In 1943 telde het land 14 656 lagere scholen met 2 016 330 leerlingen en 79 081 onderwijskrachten, 885 inrichtingen voor uitgebreider en vak-onderwijs met 152 219 leerlingen en 21 047 leerkrachten. In hetzelfde jaar waren aan de zes universiteiten, waarvan die te Córdoba de oudste is (1613), ongeveer 63 000 studenten ingeschreven.

Wetenschappelijke genootschappen: Academia nacional de Ciencias, Sociedad cientifica Argentina y Museo de la Plata, Instituto Geográfico Argentino.

Rivieren.

De voornaamste rivieren zijn de Paraná, de Paraguay en de Uruguay, welke samen de La Plata vormen. In de eerste twee ontlasten zich op de rechteroever de Rio Pilcomajo, de Vermejo, de Salado en de Tercero. De drie hoofdrivieren zijn bevaarbaar (zeeschepen gaan de Paraná op tot Rosario), de overige zijn arm aan water, sommige eindigen in lagunen. De op de zuidelijke Andes ontspringende rivieren monden uit in grote, door kanalen verbonden zoutmeren (Guanacache, Silvero, Bebedero, Laguna Amarga). Van weinig betekenis zijn de naar het O. en Z.O. stromende en zich in de Atlantische Oceaan ontlastende rivieren Rio Colorado, Negro, Chubut.

Landbouw en veeteelt.

Van graan importerend land is de republiek na 1880 geworden tot één van de korenschuren van de wereld. Het beeld van deze ontwikkeling komt in grote trekken overeen met dat. hetwelk de V.S. en Canada te zien geven. De akkerbouw trekt zich vnl. samen in een wijde boog om Buenos Aires. Daarbinnen is veel veeteelt (voor zuivel en voor slacht), daarbuiten schapenhouderij. Benoorden Rosario zijn het maïs, katoen en suikerriet, die verbouwd worden. Langs de voet van de Andes in de bevloeide streken is veel wijnbouw.

Argentinië leverde in 1939-’40 in mill. ton: tarwe (4,7), maïs (3,2), haver (0,4), gerst (0,3), lijnzaad (1,2), zonnebloempitten (0,02). Het land nam in de periode van 1935-’39 in de wereldexport de eerste plaats in voor lijnzaad (85 pct), voor maïs (63 pct), voor rundvlees (57 pct), de tweede voor tarwe en wol (resp. 20 en 14 pct) en de derde plaats voor schapenvlees (15 pct). Hoewel het aandeel van de agrarische producten in de Argentijnse uitvoer sedert het begin van de 20ste eeuw gedaald is, bedroeg dit voor Wereldoorlog II nog ruim 90 pct. In Juni 1937 waren in de republiek ongeveer 440 000 agrarische bedrijven, waarvan ongeveer 165 000 eigendom, ongeveer 197 000 pachthoeven en ongeveer 78 000 onder andere bezitsvorm. Ruim 276 000 waren in handen van of werden geëxploiteerd door Argentijnen. Het uitbreken van Wereldoorlog II deed de Europese markten verloren gaan; de republiek vond een gedeeltelijke compensatie door de uitbreiding van haar handel met andere gebieden, zoals de V.S. en de Unie van Zuid-Afrika, de non-belligerente staten in Europa (Spanje, Zweden en Zwitserland) en de Zuidamerikaanse staten.

Ondanks het nijpende tekort aan scheepsruimte steeg de waarde van de Argentijnse uitvoer van een vooroorlogs gemiddelde (1935-’39) van 1702 millioen pesos tot 2353 millioen in 1944. Deze vermeerdering had deels haar oorzaak in hogere prijzen, deels ook in de omstandigheid dat andere goederen dan voorheen werden uitgevoerd. Tarwe en maïs werden gedeeltelijk vervangen door meer waardevolle dierlijke producten, vlees vooral, maar ook door zuivelproducten en eieren, welk laatstgenoemd product in later jaren meer en meer vervangen werd door eipoeder. Oliehoudende zaden maakten plaats voor plantaardige oliën en huiden werden vervangen door leer. Maïs, eens Argentinië’s voornaamste uitvoerartikel, 6 millioen ton per jaar met een waarde van 350 millioen pesos (21 pct van de totale uitvoer), zag haar aandeel tot minder dan 1 pct dalen. Desondanks verminderde het met maïs beplante oppervlak slechts van 7 200 000 ha tot 4 412 447 ha. De oorzaak hiervan moet toegeschreven worden aan een verhoogd binnenlands verbruik voor veevoeder (varkens) en aan het feit, dat maïs gebruikt werd als brandstof.

Wijnbouw

Sedert het begin van de 20ste eeuw heeft de wijnbouw grote uitbreiding ondergaan. In 1901 was de met wijngaarden beplante oppervlakte 48 000 ha, met een opbrengst van 1 360 000 hl. Thans strekken de wijngaarden zich over 140 000 ha uit, terwijl de gemiddelde oogst over de jaren 1934-1943 7 048 000 hl per jaar bedroeg. De belangrijkste wijnbouwgebieden vindt men tussen de 30ste en 35ste breedtegraad, in de westelijke provincies San Juan en Mendoza. Meer dan 80 pct van alle wijn die het land oplevert wordt daar geoogst. Het warme klimaat leidt tot een grote opbrengst per ha; de wijnen zijn van middelmatige en zelfs geringe kwaliteit.

De meeste hebben een te laag zuurgehalte (z wijnsteenzuur) door de hoge graad van rijpheid van de geoogste druiven. Om hun houdbaarheid te verhogen voegt men zoveel zuur toe als nodig is om een normaal peil te bereiken. Het is een in Argentinië algemeen gebruikelijke bewerking.

Handel en nijverheid.

De industrie, welke zich vóór 1940 bezig hield met het vervaardigen van verduurzaamd vlees, meel, stijfsel, aardnotenolie, likeuren, boter, kaas, suiker, wijn, bier, enz. was over het algemeen niet van veel betekenis, al trachtte men ook bepaalde grootbedrijven naar het land te trekken. De belangrijkste invoergoederen vóór Wereldoorlog II in Argentinië waren dan ook, in ruil voor de uitgevoerde landbouwproducten, de Europese en Amerikaanse fabrikaten, zoals ijzer en ijzerwaren, leder en lederwaren, petroleum e.a. oliën, voedings- en genotmiddelen, landbouwmachines, chemische en pharmaceutische artikelen, papier enz., keramische artikelen, hout en houtwaren, textiel, enz. Van de oorlogsomstandigheden maakte de Argentijnse industrie gebruik om niet alleen haar positie op de binnenlandse markt te verstevigen en uit te breiden maar tevens haar afzet naar naburige landen uit te breiden, vooral voor chemische artikelen, textielwaren, cement.

Verkeer.

Argentinië bezit thans ruim 43 000 km spoorwegen, waarvan ongeveer 13 000 km worden geëxploiteerd door de Staat, 850 km door de provincie Buenos Aires, terwijl het resterende in handen is van particuliere ondernemingen, vóór 1940 vrijwel geheel werkend met buitenlands (meest Engels) kapitaal. 15 500 km is 1-meterspoor, 3800 km is normaalspoor en 24 000 km. is breedspoor (spoorwijdte 1,676 m). In 1943 vervoerden de spoorwegen 50 539 000 ton goederen en ontvingen een totaalbedrag van 30 150 000 pesos. Het land is door middel van spoorwegen verbonden met Bolivia, Chili en Paraguay, waarbij vooral van betekenis is de in 1910 tot stand gekomen Trans-Andesspoorweg (z Andes).

Vóór 1940 werd de gehele Argentijnse in- en uitvoer verzorgd door buitenlandse scheepvaartmaatschappijen, hoofdzakelijk Engelse, Griekse, Duitse, Italiaanse, Amerikaanse, Nederlandse, Noorse en Franse. In de jaren 1934-’38 voer 37 pct onder Engelse vlag en 43 pct van het totale aanvoertonnage was afkomstig uit andere Europese landen. Het uitbreken van de oorlog in Europa, maar meer nog de gebeurtenissen in het jaar 1941, waren oorzaak, dat het overzees verkeer snel ineenschrompelde. In 1942 liepen in de Argentijnse havens slechts 1300 schepen binnen tegen gemiddeld 2800 in de jaren 1934-’38, terwijl het tonnage met 70 pct daalde. Ten einde tegemoet te komen aan de meest dringende behoeften zag het land zich gedwongen, zijn koopvaardijvloot te vergroten, en het laat zich aanzien, dat de republiek in de komende jaren zal trachten haar aandeel in de overzeese in- en uitvoer belangrijk te vermeerderen.

Naast spoor- en waterweg wint het wegverkeer steeds meer aan betekenis. Argentinië kan thans bogen op een wegennet van 417 000 km, waarvan 5000 km snelweg en 25 000 km weg voor doorgaand verkeer. In 1944 telde het land 320 000 auto’s, 11 000 autobussen en 133 000 vrachtauto’s.

Begin 1940 werd de Trans-Andestunnel opengesteld voor motorvervoer, waardoor het mogelijk is het gehele jaar door met de auto van en naar Chili te rijden. De vier wegen, het Argentijnse deel van de Pan-American Highway, zijn in 1942 gereedgekomen. De grote uitgestrektheid van het land schept gunstige voorwaarden voor een binnenlands luchtnet van betekenis; de lengte van de bevlogen trajecten bedraagt reeds meer dan 9000 km. Luchtlijnen verbinden de republiek met de Amerikaanse landen, terwijl de verbroken verbindingen met Europa langzamerhand worden hersteld en uitgebreid (o.a. met Nederland). Ongeveer 500 000 telefoontoestellen zijn in gebruik, naast een telegraafnet van 48 000 km en 1200 kantoren; met een groot deel van de wereld staat het land in rechtstreeks contact door middel van radiostations.

Leger en vloot.

In Argentinië bestaat algemene dienstplicht van het 20ste tot 45ste jaar. De vredessterkte van het leger bedroeg in 1939 37 000 man; de reserve 300 000 man. De vloot bestaat o.a. uit een paar grote slagschepen van 27 720 ton ieder, een drietal kruisers, 14 torpedobootjagers, 3 onderzeeërs, schepen voor de kustverdediging en enkele hulpvaartuigen.

Militaire uitgaven in 1939:110 millioen pesos.

Het wapen is een rode muts op een blauw en zilveren schild. De vlag is blauw - wit - blauw, dwarsgestreept.

Bestuur.

De grondwet van 25 Mei 1853, te Santa Fé geproclameerd (gewijzigd; 1860, 1866 en 1898), is een copie van die der V.S. van Noord-Amerika.

De wetgevende macht wordt uitgeoefend door een senaat van 30 leden, welke indirect voor de tijd van 9 jaren gekozen worden, alsmede door een kamer van afgevaardigden van 158 leden, welke direct door het volk voor de tijd van 4 jaren gekozen worden. Beide lichamen vormen het Congres. De uitvoerende macht is in handen van een president. terzijde gestaan door een vice-president. De twee laatstgenoemden moeten R.K. en Argentijn van geboorte zijn. Zij worden voor 6 jaren gekozen door een college van kiesmannen, aangewezen voor de 14 provincies en de hoofdstad, tot een getal, gelijk aan het dubbele van het totaal aantal leden van senaat en kamer van afgevaardigden. Er zijn thans derhalve 376 kiesmannen, die eerst na verloop van dezelfde tijd na hun aftreden herkiesbaar zijn. Onder den president staan de ministers.

Het hoogste gerechtshof, samengesteld uit vijf rechters en een procureur-generaal, zetelt in de bonds-hoofdstad Buenos Aires. Op de begroting voor 1944 waren de uitgaven en de inkomsten geraamd op 1351 mill. papier-pesos aan inkomsten en 1674 mill. papier-pesos aan uitgaven. De staatsschuld bedroeg in 1943: 6 969 mill. papier-pesos vaste binnenlandse schuld, 1 291 mill. papier-pesos buitenlandse schuld en 1 511,8 mill. papier-pesos vlottende schuld.

PROF. MR A. KOELMA

Wetgeving.

Nadat in 1852 generaal Urquiza het bewind in handen kreeg en een centraal gezag werd gevestigd, werd op 1 Mei 1853 een constituerende vergadering bijeengeroepen en een constitutie aanvaard, die in grote lijnen overeenkomt met die van de V.S. In hetzelfde jaar kreeg een commissie opdracht wetboeken met civiel-, handels-, straf- en procesrecht op te stellen, maar op 6 Juni 1863 werd dr Dalmacio Velez Sarsfield, die met dr Freitas van Brazilië en dr Bello van Chili tot de grootste rechtsgeleerden van het continent van Zuid-Amerika gerekend moet worden, opgedragen om het burgerlijk wetboek (código civil) samen te stellen. Na vele debatten werd dit op 1 Jan. 1871 van kracht verklaard.

Bij het samenstellen van het burgerlijk wetboek heeft men de Code Napoléon min of meer tot voorbeeld gekozen. Dr Sarsfield liet zich ook in sterke mate leiden door het karakter van het wetboek van dr Freitas in Brazilië. Het burgerlijk wetboek is verdeeld in 4 boeken: personen- en familierecht, verbintenissenrecht, zakenrecht en erfrecht, en wordt voorafgegaan door een inleiding van 29 artikelen.

Het wetboek voor het handelsrecht werd bij de wet van 6 Oct. 1859 van kracht voor de provincie Buenos Aires. Enige jaren daarna werd het van toepassing verklaard voor het gehele land (10 Sept. 1862). Het is grotendeels aan de hand van het Braziliaanse wetboek, dat in 1850 rechtskracht had gekregen, samengesteld. Ook viel er belangrijke invloed te bespeuren van de wetboeken in Spanje, Nederland en Wurtemberg. Toen evenwel in 1871 de código civil rechtsgeldig werd verklaard, bleek het gewenst de código de comercio te herzien, omdat in beide wetboeken bepalingen betreffende dezelfde onderwerpen werden aangetroffen. Deze herzieningen hebben vrij grote moeilijkheden opgeleverd. Het heeft dan ook tot 9 Oct. 1889 geduurd, voordat het nieuwe wetboek voor de handel van kracht werd verklaard.

Bibl.: Diccionario de la Jurisprudencia Argentina o sintesis completa de las sentencias dictadas por los Tribunales argentinos, 4 dln (Buenos Aires 1907); Frank L. Joannini, Argentine civil code (Boston 1917); J. O. Machado, Exposición y Comentario del Código Civil Argentino (1903); I. Esquivel Obregón, Latin American Commercial Law (New York 1921); Códigos de la República Argentina (Buenos Aires); Boletín juridical de la República Argentina (1922 e.v.); Laws of Argentina (Buenos Aires 1933); D. Antololetz, Código civil, tomo I en II (Buenos Aires 1931).

Letterkunde.

Gedurende de koloniale tijd was Argentinië cultureel een der meest achterlijke koloniën van het Spaanse wereldrijk. Van Peru uit straalde zwakjes de Spaanse beschaving af, waarvan dus alleen de noordelijke provincies Tucumán, La Rioja enz., genoten. San Juan en Mendoza waren van Chili uit gesticht. Alleen Buenos Aires, Rosario en Santa Fé waren direct van de Rio de la Plata uit ontdekt en gesticht. Oude volkspoëzie, romances enz. vindt men nog in groten getale in Córdoba, Tucumán, Catamarca, Salta, Jujuy, enz.; ook muziek, dansen en Andalusische seguidillas vindt men daar; in Buenos Aires haast niets. De gauchos van de pampa hebben zeker in de 17de en 18de eeuw een volkspoëzie gehad, die echter niet is opgeschreven, maar mondeling van vader op zoon is overgegaan. Uit deze tijd is slechts heel weinig overgebleven.

Van 1776 af, toen Karel III het La Platagebied tot onderkoninkrijk verhief, met Buenos Aires als hoofdstad, begon het geestelijk leven in de aanvankelijk nog kleine stad te bloeien. Reeds tijdens den eersten onderkoning Juan José Vértiz (1778-1784) werd een drukkerij geopend. Veel is tot de ontwikkeling van Argentinië bijgedragen door den eersten rector van het Colegio de San Carlos Dr Juan Baltasár Maziel (1727-1788), en door zijn vriend, den dichter Miguel José de Labardén (1754-1800). Diens ode Al Paraná werd in het eerste nummer van de eerste in Buenos Aires verschenen courant, El telégrafo mercantil del Río de la Plata (1 Apr. 1801) opgenomen. In de jaren voor de opstand tegen de Spanjaarden onderscheidde zich reeds de dichter van de Argentijnse nationale hymne Vicente López y Planes (1785-1856) die als kapitein van de befaamde „Compañia de los Patricios” geholpen heeft, de Engelsen in de jaren 1806 en 1807 uit de hoofdstad te verdrijven. De geschiedenis van de opstand tegen Spanje is beschreven in het Ensayo de la historia civil de Buenos Aires.

Tucumán y Paraguay
(1816-’17) door den grotendeels in Spanje opgevoeden Cordobees Gregorio Funes (1749- 1829). De dichters van nationale heldenzangen werden door de republikeinse regering aangemoedigd, door hun op te dragen, hun werk in het openbaar voor te dragen. Op kosten van de regering zagen verzamelingen van deze zangen als La lira argentina (1824) en Colección de poesías patrióticas (1827) het licht. Zij hebben een klassiek karakter en zijn doorspekt met mythologische toespelingen. De dichtkunst, ook het theater, werd bevorderd, als nuttig om de nationale idee te versterken. In die tijd evenwel begon ook de volkspoëzie de aandacht te trekken.

In de pampa, en op de slagvelden in de burgeroorlogen, ontstonden talrijke romances, en onderscheiden dansliedjes, als chacareras, cielitos, vidalitas, enz., half van Spaanse, half van Indiaanse oorsprong. Ook beroepsdichters als Juan Gualberto Godoy (1793-1864) kozen de populaire trant. Degaucho, die door de invoering van moderne verkeersmiddelen, wegenaanleg, het grootgrondbezit enz. wijken moet, en zijn ondergang tegemoet gaat, wordt verheerlijkt.

De officiële poëzie was in de eerste decennia na de bevrijding nog neoklassiek van vorm en prozaïsch en rhetorisch. In 1832 deed de romantiek haar intrede met het gedicht Elvira van Estéban Echeverrla (1805-1851). Flora, fauna en pampa inspireerden ook Florencio Balcarce (1815-1839). Echeverría en zijn tijdgenoten beoogden de Argentijnse letterkunde daarmede een Amerikaans cachet te geven. Gedurende het dictatoriale schrikbewind van Rosas weken de meeste schrijvers naar Chili, Uruguay of Bolivia uit. Uit die emigrantenliteratuur is bovenal de roman Amalia van José Marmól (1818-1871) bekend gebleven.

Klassiek is ook het beschrijvend gedicht El ombú van Luis L. Domínguez (1819-1898) gebleven. Vicente Fidel López (1815-1903), die tot de in Chili uitgewekenen behoorde, schreef behalve historische verhalen zijn nog gezag verdienende Historia de la República Argentina. Een van de vruchtbaarste en invloedrijkste Argentijnse schrijvers onder de uitgewekenen was verder Juan Bautista Alberdi (1810-1884). In Uruguay had Juan María Gutiérrez (1809-1878), de dichter van Los amores del payador, een wijkplaats gezocht. En vergeten wij onder de vijanden van Rosas niet den lateren president van de republiek Domingo Faustino Sarmiento (1811-1888), in de letterkunde beroemd geworden als de schrijver van Facundo. Een ander wijkeling was Hilario Ascasubi (1807-1875), schrijver van het poëem over den halflegendarischen gaucho Santos Vega. In dit genre zijn nog te noemen Lázaro van Ricardo Gutiérrez (1836-1896), Fausto van Estanislao del Campo (1834-1880) en het thans klassiek geworden poëem Martín Fierro van José Hernández (1834-1886). Onder de dichters van de tweede helft der 19de eeuw verdienen nog Rafael Obligado, Calixto Oyuela, Carlos Guido y Spano en vooral Olegario Víctor Andrade genoemd te worden.

Van het proza van die dagen zijn vermeldenswaard Juvenilia van Miguel Cané (1851-1905) en Una excursión a los Indios ranqueles van Lucio V. Mansilla (1831-1913). Omstreeks 1890 doet de modernista-beweging, waarvan Rubén Dario als leider beschouwd kan worden, in Argentinië haar intrede. De dichters worden cosmopolietisch en sterk door de Franse poëzie van Parnassiens, symbolisten en decadenten beïnvloed. In de latere jaren zijn die vreemde invloeden geweken voor die van de volkspoëzie. Onder de grote dichters van deze eeuw verdient de ereplaats Leopoldo Lugones (1874), de grote vriend van Rubén Darío. En onder de dichteressen is wel de voornaamste de in Italiaans Zwitserland geboren Alfonsina Storni (1892).

De roman is sinds het eind van de vorige eeuw tot grote bloei gekomen. Lucio V. López (1848-1894) geeft in zijn La gran aldea een schildering van het Buenos Aires omstreeks 1880; Carlos María Ocantos (1860) heeft als een tweede Balzac in een twintigtal romans, onder de verzameltitel Novelas argentinas bekend, heel het leven van stad en land bij de eeuwwisseling en in de eerste twintig jaren daarna in beeld gebracht. Een geweldige populariteit heeft de niet zeer diep gaande Gustavo Martínez Zuviría, bekend onder zijn schuilnaam Hugo Wast, gekregen. Een groot talent heeft Manuel Gálvez (1882). In Nederland is zijn Nacha Regules (vertaald 1930) bekend geworden.

Groots is zijn trilogie Escenas de la guerra del Paraguay (1928-1930) en zijn nog latere roman Hombres en soledad, een schildering van het troosteloze bestaan der naar een geestelijk leven hunkerende bewoners van de hoofdstad, die, sterk gecommercializeerd, hun niets te bieden heeft. Naast hem dient Enrique Larreta (1875) genoemd, vooral bekend om zijn historische roman La gloria de don Ramiro (1908) en de pampa-roman Zogoibi (1926). Deze laatste staat echter nog achter bij het erkend beste gauchoboek van onze tijd, Don Segundo Sombra (1926) van Ricardo Güiraldes (1886-1927). Naast deze beide schrijvers dient nog Benito Lynch (1885) genoemd, wiens voornaamste roman alweer een gauchoverhaal Los Caranchos de la Florida (1916) is. Zijn dus het lyrisch en het episch gedicht en de roman tot wasdom gekomen, het theater heeft de eigen vorm nog niet kunnen vinden. Een begin is gemaakt door de Uruguayo Florencio Sánchez (1875-1910), wiens stukken, van realistische aard, het eigene van de La Platastreek tot uiting brengen.

MR DR J. A. VAN PRAAG

Lit.: R. Rojas, Historia de la literatura argentina, 2de uitg. 8 dln (Madrid 1924); S. E. Leavitt, Argentine literature; a bibliography (Chapel Hill, North Carolina, U.S.A.); Julio Noé, Antologia de la poesia argentina modema (Buenos Aires 1926).

Muziek.

De geschiedenis van de Argentijnse kunstmuziek begint eerst in de 17de eeuw — pioniers zijn de Jezuïeten, met Luis Berger, een Belg, als eerste en onder de vele lateren Domenico Zipoli (1675-1726), beroemd Italiaans organist en componist — en haar ontwikkeling is traag en weinig interessant: tot laat in de 19de eeuw levert zij het, voor Centraal- en Zuid-Amerika stereotiepe, beeld op van salonstukken en Italiaanse mode. Dan echter komt ook voor haar het keerpunt, in de vorm van een nationalistisch-muzikaal réveil, en gedurende de laatste vijftig jaar is zij in tempo en belangrijkheid enorm gestegen. Buenos Aires is thans het centrum van een muziekleven, dat ook in de andere steden van het land bevredigend functionneert.

Gelijk ook elders was de doelstelling van het muzikale réveil: de schepping van een eigen Argentijnse kunst, gebaseerd op de folklore. Deze laatste (z volksmuziek) was, zelfs voor Zuid-Amerika, rijk, want behalve de gebruikelijke liederen en dansen van Indiaans-Spaans-negers karakter bezat het land de merkwaardige, romantische kunst der gauchos: een groot reservoir van zeer speciale vormen en rhythmen, waar de moderne Argentijnse componist een overvloed van materiaal uit kon putten.

Met dit materiaal is veel gedaan. Dàt het gedaan kon worden, dankt het land in de eerste plaats aan Alberto Williams, die er in 1893 het eerste serieuze conservatorium oprichtte en daar een zo voortreffelijke leiding aan gaf, dat het instituut het model werd voor talloze zusterscholen in de gehele staat. Op dit deugdelijke, paedagogische fundament ontwikkelden zich zowel een ernstig beoefende muziekwetenschap (die haar centrum vindt in de afdeling Inheemse Musicologie van het Argentijnse Natuurwetenschappelijke Museum te Buenos Aires), als een ijverig streven van componisten, componisten-groepen en reproducerende kunstenaars. Tegelijkertijd droegen zaken als de stichting van het befaamde Teatro Colón (1908) te Buenos Aires en de oprichting van verscheidene orkesten in de hoofdstad en elders, veel bij tot de intensivering en de verhoging van het aanzien en de populariteit van het muziekleven.

De kracht van het bovengenoemde réveil heeft in Argentinië — evenals in andere landen — tegenkrachten in het leven geroepen: ultramoderne groeperingen zijn gevormd, die zich tegen de, aan de folklore inhaerente, romantiek keren. Overziet men dus het tableau der componisten, dan vindt men rechts enige auteurs — speciaal op opera- en balletgebied — die nog onder de oude Europees-Italiaanse invloed staan, vervolgens een grote middengroep folkloristen, en links een aantal jongeren en jongsten wier streven uitgaat naar absolute, modernste kunst.

De meest vermaarde componisten zijn: Alberto Williams (Buenos Aires 23 Nov. 1862), leerling van César Franck te Parijs, en auteur van een buitengewoon omvangrijk oeuvre, dat negen symphonieën, elf symphonische stukken, kamermuziek, liederen en pianostukken omvat (vurig aanhanger van zijn leermeester, componeerde hij aanvankelijk geheel in diens geest; later onderging hij de invloed der Franse impressionnisten); Gilardo Gilardi (San Fernando 25 Mei 1889), folklorist, die enige opera’s, orkeststukken en kamermuziek heeft geschreven; Juan José Castro (Buenos Aires 7 Mrt 1895), leerling van Vincent d’Indy te Parijs, heeft in zijn werk de groei der muziek van zijn meesters tijd tot het neoclassicisme meegemaakt; hij heeft een ballet, drie symphonieën (waarvan er twee folkloristische tendenties vertonen), een aanzienlijk aantal symphonische stukken, een pianoconcert, kamermuziek en liederen op zijn naam staan, en is eveneens een gezien dirigent; Jacobo Ficher (Odessa 14 Jan. 1896) studeerde te Leningrad en kwam in 1923 naar Argentinië; hij inspireerde zich eerst op Hebreeuwse, later op Russische (doch nooit op Argentijnse) thema’s; de symphonische muziek van zijn rijpe tijd sluit aan bij die van Mahler en van de latere Russen; hij schreef een ballet, drie symphonieën, symphonische stukken, een vioolconcert en een grote hoeveelheid kamermuziek; Juan Carlos Paz (Buenos Aires 5 Aug. 1897) , vooraanstaand en overtuigd modernist, schreef aanvankelijk in neoclassicistische en vervolgens in „atonale” trant, om zich ten slotte geheel op de twaalftoons-muziek toe te leggen; onder zijn werken vindt men enige symphonische stukken en een aantal kamermuziekwerken.

Na deze vijf figuren van het eerste plan zijn nog te noemen: Julian Aguirre (Buenos Aires 28 Jan. 1868 - 13 Aug. 1924), een romantisch en gevoelig folklorist; Arturo Berutti (San Juan 27 Mrt 1862 - Buenos Aires 3 Jan. 1938), die opera’s in Italiaanse geest schreef; José María Castro (Avellaneda 17 Nov. 1892), broeder van den hierboven genoemden Juan José en eveneens zowel componist als dirigent, die zich geleidelijk tot modernist ontwikkeld heeft; Ernesto Drangosch (Buenos Aires 22 Jan. 1882 - 26 Juni 1925), een romanticus; Constantino Gaito (Buenos Aires 3 Aug. 1878), een der vooraanstaande „Italianisten” met een oeuvre van opera’s en balletten; Luis Gianneo (Buenos Aires 9 Jan. 1897), folklorist; Alberto Ginastera (Buenos Aires 11 Apr. 1916), een der begaafde jongeren die reeds een veelzijdig en veelomvattend oeuvre heeft geschreven; Roberto Garcia Morillo (Buenos Aires 22 Jan. 1911), modernist onder Strawinskiaanse invloed; Jaime Pahissa (Barcelona 7 Oct. 1880), nationaal-Catalaans componist, die eerst op latere leeftijd (1935) naar Argentinië kwam; Pascual de Rogatis (Teora, Italië, 17 Mei 1881), Italianist, die later Argentijns folklorist werd, en Florio M. Ugarte (Buenos Aires 15 Sept. 1884), vruchtbaar componist van opera’s, orkest- en kamermuziekwerken.

Lit.: Nicolas Slonimsky, Music of Latin America (New York 1946).

Geschiedenis.

De Spaanse heerschappij vangt feitelijk aan met de tocht van Juan Diaz de Solis, die het eerst de La Plata opvaart en deze de „zilverrivier” noemt (1514). Ongeveer elf jaar later komt de bekende ontdekkingsreiziger Sebastian Cabot in die streken en bouwt er het eerste fort, S. Spiritu bij Rosario (1527). Maar wat wij thans Argentinië noemen begint pas met de stichting van Buenos Aires in 1534 door Pedro de Mendoza, hoewel deze nog geen blijvende nederzetting vermag te vestigen; hij trekt zich terug uit gebrek aan voedsel en wegens de zeer vijandige houding der weinig beschaafde Indianen. Veertig jaren later is men nog niet veel verder: een niet omvangrijke streek aan de Paraguay wordt door de Spanjaarden beheerst, en de verhalen over in het wild voorkomende geiten, schapen en paarden duiden op een al langer bestaande nederzetting. In 1573 sticht Juan de Garay te Santa Fé een kolonie, die Argentinië wordt genoemd; acht jaar later is ook Buenos Aires blijvend gekoloniseerd.

Gedurende de 17de en 18de eeuw heeft deze kolonie niet veel betekend. Als overal in Zuid-Amerika waren de Creolen geheel van het bestuur uitgesloten en waren er veel te weinig echte Spanjaarden om het land goed te regeren, terwijl Spanje zelf de handel enz. door allerlei bepalingen tegenwerkte. Zo was de uitvoer van goud en zilver uit Buenos Aires verboden: deze moest deels over land, via Panama geschieden. En wat de Spanjaarden er invoerden was zó duur, dat de Nederlanders en Engelsen er een hardnekkige en winstgevende smokkelhandel dreven. Eerst na 1778 komt hierin verbetering doordat een afzonderlijk vice-koningschap Rio de la Plata wordt gevormd en directe handel met Spanje wordt toegestaan. Dan neemt Buenos Aires snel in bloei toe.

Maar met het rechtstreekse verkeer met Europa wordt ook de Franse lectuur ingevoerd, terwijl tevens de Amerikaanse vrijheidsoorlog de onafhankelijkheidszin in deze Spaanse koloniën aanwakkert. Zo begint al gauw na de Franse Revolutie het verzet tegen de afhankelijkheid van Spanje, waarbij de Engelsen, hopende op handelsvoordelen, deze beweging steunen. In 1806 dwingt dan ook een Britse vloot den Spaansen vice-koning tot de vlucht, maar de bevolking van de stad verzet zich tegen de Engelse indringers en verjaagt hen: de Creolen-bevolking wil meer rechten, nog geen afscheiding van het moederland. Doch daar leidt deze strijd vanzelf toe. In 1810 neemt de Creoolse bevolking, een junta vormend, het bestuur in handen en moet de vice-koning met zijn aanhang opnieuw de wijk nemen. Dan volgt een verwoede strijd met de Spaanse troepen, die van Bolivia en Peru uit het land bedreigen; in die strijd proclameert de Nat. Vergadering van Tucumán 9 Juli 1816 de onafhankelijkheid van Argentinië en wordt in 1817 een definitieve overwinning op de Spanjaarden behaald.

Reeds was van 1813 af een constituerende vergadering bijeen, die een grondwet ontwierp voor een federatieve republiek, veel gelijkende op die der V.S. van Noord-Amerika. De afkondiging daarvan gaf echter geen rust: Argentinië werd in de 19de eeuw, evenals de andere Zuidamerikaanse republieken, door veel opstanden, revoluties en strijd geplaagd. De voornaamste tegenstelling was hier die van de stad (hoofdzakelijk Buenos Aires) en het platteland, d.w.z. de gemengde, van landbouw en veeteelt levende bevolking der pampas.

Hier waren de gauchos de leidende krachten: van roof en plundering levende zwervers; dezen hadden hun caudillos, hun aanvoerders, die telkens weer met hun federalistische ideeën in verzet kwamen tegen de unionistisch-gezinde hoofdstad. Telkens weer usurpeerden dictators een grote macht en voortdurend spelen daarbij de verwikkelingen met de omliggende landen een grote rol. De beruchtste van deze machthebbers is Juan Manuel de Rosas, die eerst van 1830-1833 en daarna van 1835-1852 heerste. Hij was met behulp der gauchos gouverneur van Buenos Aires geworden en daardoor leider der gehele republiek, maar oorspronkelijk een federalist. Doch gedurende zijn tweede machtsperiode was hij werkelijk onbeperkt dictator; schrik en angst maakten zich van de bevolking meester: bij duizenden werden zijn tegenstanders gevangen genomen en ter dood veroordeeld. Totdat in 1852 generaal Urquiza een einde aan zijn heerschappij maakte; deze was stadhouder van een der provincies, maar rukte met een leger tegen de hoofdstad op, versloeg de Rosas bij Caseros (2 Febr.) en noodzaakte hem tot de vlucht naar Europa.

Een bijeengekomen congres wijzigde de grondwet (25 Mei 1853) en Urquiza werd de eerste president van Argentinië. Hij moest echter Buenos Aires zelf met de wapens dwingen zich aan deze verandering te onderwerpen. Kort daarna brak de strijd tussen stad en land opnieuw uit, maar thans was de toekomst aan Buenos Aires: president Mitre (1862-1868) was de laatste der caudillos die geheerst heeft. Tijdens zijn regering is vooral de immigratie bevorderd en zeer veel Italianen hebben er zich toen gevestigd. Zijn opvolger Sarmiento (1868-’74) is begonnen de beschaving op een hoger plan te brengen, door meer zorg aan het onderwijs te besteden. Daarna volgden weer nieuwe twisten tussen Federalisten en Nationalisten, gedurende welke een tijdlang de op centralisatie gestelden heersten: onder het presidentschap van De Roca (1880-’86) werd Buenos Aires onder direct bestuur gesteld der nationale regering en dus afgescheiden van de provincie van die naam.

Maar ook daarna heerste geen rust, wat nog verergerd werd door de strijd vóór en tegen de V.S. van Noord-Amerika, die steeds meer de Zuidamerikaanse republieken economisch van zich afhankelijk maakten (z A.B.C.-mogendheden) en door telkens terugkerende oorlogen met Brazilië, en Paraquay. Geen wonder, dat de financiële toestand van de staat allerminst rooskleurig was en ook over de revalorisatie van het papieren geld brak herhaaldelijk strijd uit, terwijl daarvan juist de V.S. gebruik maakten.

In deze strijd stonden Conservatieven tegenover Radicalen. De eersten wonnen in het einde der 19de eeuw en heersten ongeveer 30 jaar totdat in 1916 de andere partij won en dr Hipólito Irigoyen president werd. Deze hield, ondanks alle aandrang der V.S., vast aan de eenmaal gekozen neutraliteit in Wereldoorlog I en was met velen in Amerika een voorstander van toenadering tot Spanje en afzondering van Zuid-Amerika (Ibero-Amerikaanse Congressen). Gedurende Wereldoorlog I werden schatten verdiend door de hoge graanprijzen, maar dit gaf dan ook na 1918 een ernstige crisis, gepaard met stakingen enz. In die tijd deed Irigoyen veel voor sociale wetgeving. Zijn opvolger, de radicaal de Alvear (1922-1928) herstelde de gouden standaard en werd weer door Irigoyen opgevolgd, maar aan diens presidentschap, dat in een dictatuur dreigde te ontaarden, werd in 1930 door een revolutie een eind gemaakt: generaal Uriburu volgde hem op, die op zijn beurt in het najaar van 1931 moest plaats maken voor generaal Justo.

DR H. A. ENNO VAN GELDER

PROF. DR CH. VERLINDEN

Lit.: P. de Angelis, Colección de obras y documentos (7 din, Buenos Aires 1834~’37); A. Saldias, Historia de la Confederación argentina (3de dr., Buenos Aires 1911); Lotze, Argentinië bezien uit een handels- en emigratieoogpunt (Amsterdam 1912); The Argentine Yearbook 1913; F. A. Kirckpatrick, A history of the Argentine Republic (Cambridge 1931); P. Denis, L’Argentine (Paris 1920); P. Denis, Amérique du Sud (Géographie Universelle XV, Paris 1927); O.

Maull, Süd-Amerika (Wien 1927); Fr. Kühn, Argentinien (Breslau 1927); J. T. Bertrand, Histoire de l'Amérique espagnole, 2 vol. (Paris 1929); F. R. A.

Humphreys, Latin America (Chatham House Bibliographies), Royal Instit. of Internat. Affairs (1941); Ysabel F. Rennie, The Argentine Republic (New York, Macmillan, 1945) (met bibl.).

Argentinië was een van de eerste Zuidamerikaanse landen, die lid van de Volkenbond werden, doch toen in 1920 zijn voorstel tot opneming van Duitsland in de Bond werd verworpen, trok het zijn vertegenwoordigers terug. Het weigerde ook het Kellogg-verdrag te ondertekenen, aangezien de V.S. er een voorbehoud voor de Monroe-leer als politiek van zelfverdediging in hadden laten opnemen. Het stelde daarvoor in Sept. 1933 in de plaats een anti-oorlogspact, dat ten doel had, Zuid-Amerika vrij te houden van alle inmenging van buitenaf (lees: van de V.S.).

De regeringen van Uriburu en zijn opvolger, generaal Justo (1931-1938), vertoonden beide zekere autoritaire neigingen en bleven het streven der V.S. naar een grotere inter-Amerikaanse solidariteit (z Pan-bewegingen, Pan-Amerika) onder haar leiding weerstaan. Daarentegen stelde Argentinië zich onder leiding van zijn kundigen minister van Buitenlandse Zaken, Saavedra Lamas, aan het hoofd van de Zuidamerikaanse staten, die door hun bemiddeling een einde wisten te maken aan de Gran Chaco-oorlog (1936). Hiermee bevestigde het een oud streven om leiding te geven aan de andere staten in Latijns-Amerika. In 1938 werd Ortiz president, die na een langdurige onenigheid met zijn vice-president, Castillo, door dezen in 1942 werd opgevolgd. Castillo regeerde feitelijk reeds sinds 1940 buiten het parlement, waar een radicale meerderheid obstructie voerde, om. Hij bleef een angstvallige neutraliteit bewaren, ook toen de V.S. in de oorlog waren getreden en zij op de conferentie van Rio de Janeiro de Amerikaanse staten tot het afbreken der diplomatieke betrekkingen met de mogendheden van de As wilden bewegen.

Dit bezorgde Argentinië de tegenwerking van het machtige Amerika, die nog sterker werd, toen in Juni 1943 de regering-Castillo omver geworpen werd door een militaire opstand onder leiding der generaals Rawson en Ramirez. De eerste was een dag president, werd opgevolgd door Ramirez, die op zijn beurt, toen hij begon toe te geven aan de druk der V.S. (hij verbrak de diplomatieke betrekkingen met Duitsland), na een half jaar tot aftreden gedwongen werd door zijn vicepresident, generaal Farrell. Nu trad een bewind ten tonele, dat, onder leiding van den vicepresident Perón, er in slaagde de oude partijtegenstellingen te doorbreken, en dat sterk totalitaire trekken vertoonde. Perón wist, door vèrgaande sociale maatregelen te beloven, en deels ook door te voeren, een grote aanhang te verwerven onder het door de industrialisatie van het land groeiend proletariaat en een populariteit, die, mede door zijn volharding in het traditionele Argentijnse verzet tegen de V.S., de grenzen van Argentinië overschreed. Wel verklaarde het nieuwe bewind nog op het allerlaatste ogenblik de oorlog aan Duitsland en Japan, hetgeen het land het lidmaatschap der Verenigde Naties opbracht, doch de vijandige houding van de V.S. werd er niet minder om. In 1946 publiceerde Washington zelfs een blauwboek, waarin de pro-Duitse activiteit der huidige Argentijnse regeerders tijdens de oorlog aan de kaak werd gesteld.

Een en ander verhinderde echter niet (was veeleer mede oorzaak), dat Perón in Mrt 1946 gekozen werd tot president tegen een door een blok van communisten tot conservatieven gesteunden radicalen tegencandidaat. Terwille van de inter-Amerikaanse samenwerking waren de V.S. daarna gedwongen, iets verzoenender op te treden. Onmiddellijk na zijn inauguratie als president knoopte Perón de diplomatieke betrekkingen met Rusland, die sinds 1917 verbroken waren geweest, aan — op een ogenblik, dat de verhouding tussen de V.S. en de Sovjet-Unie bepaald slecht te noemen was. De in de oorlog verworven welvaart en rijkdom van het land veroorloofden het een zekere pressie uit te oefenen op de buurstaten en een uitdagende houding tegenover de wereld aan te nemen. Met Chili werd bijv. een handelsverdrag gesloten, dat de Argentijnse invloed daar te lande zeer versterkte. Ostentatief werd vriendschap met het Spanje van Franco gesloten, in weerwil van het op dezen dictator rustende anathema der Verenigde Naties. Engeland en Frankrijk, Argentinië’s schuldenaren geworden, waren gedwongen hun activa (spoorwegen) in dat land van de hand te doen.

Voor het binnenland werd een ambitieus vijfjarenplan opgesteld, dat grotendeels indirect bekostigd moet worden door de boeren. Bij dezen groeit dan ook de oppositie tegen het bewind van Perón, zoals zij reeds van de aanvang af bij de intellectuelen (vooral op de universiteiten) bestaat. De president is echter, dank zij een legaal verkregen overweldigende meerderheid in de volksvertegenwoordiging, dikwijls (doch niet altijd) in staat om zijn in wezen dictatoriaal optreden te wettigen. Een groot immigratie-plan, dat de komst van millioenen Europeanen (vooral Italianen) insluit en de gehele structuur van het land moet veranderen, dat nog steeds in hoofdzaak een agrarisch land is, op het grootgrondbezit steunend, is reeds in een beginstadium van uitvoering gekomen.

MR J. L. HELDRING

Lit. (voor de jongste tijd): The Economic Development of the Argentine Republic in the last Fifty Years (Buenos Aires 1919); W. S. Robertson, A History of Argentine (Vert. v. R. Levene, Lecciones de Historia Argentina) (Chapel Hill 1937); M. Galvez, Vida de Hipólito Irigoyen (B.A. 1939); A.

E. Bunge, Una nueva Argentina (B. A. 1940); Blue Book on Argentine, Memorandum of the U.S. Government (New York 1946); R. Josephs, Argentine Diary (1944); A. F.

MacDonald, Government in the Argentine Republic (1942); A. Hasbrouck, The Argentine Revolution of 1930 (Hispanic American Historical Review, XVIII, 1938); E. Galarza, Argentina’s Revolution and its Aftermath (Foreign Policy Reports, VII, 1931).

Nederland-Argentinië.

Met Argentinië onderhoudt Nederland diplomatieke en consulaire betrekkingen. De wederzijdse diplomatieke vertegenwoordigers hebben de rang van buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister. Nederlands gezant te Buenos Aires is thans (15 Sept. 1947) mr F. C. A. baron van Pallandt. Het adres van het gezantschap is Lavalle 1430.

Nederland heeft in Argentinië 4 consulaten en 3 vice-consulaten. De huidige Argentijnse gezant bij de Nederlandse regering is de heer Juan José Varela. Argentinië heeft twee consulaten een te Amsterdam en een te Rotterdam.

MR L. V. LEDEBOER

< >