Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Bolivia

betekenis & definitie

een der twee Zuidamerikaanse staten, die niet aan zee grenzen, is een republiek, genoemd naar Simon Bolivar. Met een grondgebied, groot 1.329.237 km2 is het op vier na de grootste staat van het Zuidamerikaanse continent; het aantal inw. bedraagt 3,7 millioen, d.i. 3 per km2.

Gelegen tussen 8°-22° 50' Z.Br. en 58°-73° 20' W.L. v. Gr., wordt het land in het N. en O. begrensd door Brazilië, in het Z. door Paraguay en Argentinië, in het W. door Chili en Perú. Bolivia is niet van den beginne af afgesloten geweest van de zee. Tot 1884 bezat het land een gedeelte van de kust aan de Stille Oceaan; deze kuststrook met de steden Arica en Antofagasta moest het in genoemd jaar aan Chili afstaan na de zgn. Salpeteroorlog.De republiek bestaat uit brede, langgerekte plateau’s, waar de Andes de grootste hoogten bereikt, en in het N. en O. uit talrijke rivierdalen en wijde vlakten. De westelijke bergketens vallen buiten de landsgrens. Ten Z. ligt de Guallatiri (6000 m), en dicht bij de Isluga, aan het noordeinde van de Cordilleras Silillica (Lirima, 5880 m), vormt de Pichuta-pas de verbinding tussen het hoogland van Oruro en de stad Pisagua aan de Grote Oceaan. De laagste bergpas is de Ascotan-pas, waarover een spoorlijn naar Huanchaca voert. De oostelijke keten, waarvan het hoogste deel Cordilleras Real genoemd wordt, loopt in een boog, evenwijdig aan de kust, noordwaarts tot Cuzco. Deze geweldige keten vormt geen waterscheiding; deze ligt voor de zijrivieren van het Amazonestroomgebied dikwijls ten W. daarvan.

Bij het knooppunt van Colquiri wendt de hoofdkam zich ongeveer naar het O. Geheel in het Z. verheffen zich de Nevados de Lipez tot een hoogte van 5590 m; de passen liggen bijna alle boven 400 m. De sneeuwgrens ligt in de oostelijke gedeelten van de Cordilleras op een hoogte van 5200 m, in de bergstreken langs de kust op 4600 m. Op de hoogvlakte van Bolivia of van Oruro, die door deze beide bergketens wordt ingesloten, ligt in het noordelijk gedeelte het Titicacameer (3854 m boven de zeespiegel). Aan de noordelijke rand van het verder zuidwaarts gelegen zoutmoeras de Empeza ligt de bergtop Cerro de Tahua (5320 m). De gehele streek van de hoogvlakte ten Z. van de Cordilleras van Llicatahua vormt een waterloze, onvruchtbare woestenij (los desertos de Lipez).

Aan het hoogland sluiten zich de grote vlakten Llanos de Apolobamba, Guarayos, Chiquitas en Chaco Boreal (de laatste voor een gedeelte in Paraguay gelegen) aan. Zij worden bevloeid door talrijke rivieren, zijn vaak zeer moerassig, maar ook wel waterarm en woest.

De palaeozoïsche lagen hebben een groot aandeel aan de geologische formatie van Bolivia. Daaruit bestaat de gehele hoogvlakte tot nog ten N. van La Paz en Santa Cruz de la Sierra en eveneens de provincie Chiquitos. Ten O., Z.O. en N.W. van Santa Cruz is het land bedekt door uitgestrekte kwartaire vormingen. Glaciale vormingen hebben de overhand bij La Paz en nabij het Titicacameer; zij bevatten goud. Tot de eruptieve gesteenten behoren, behalve porfier, dioriet en graniet en jongere gesteenten als andesiet, basalt en trachiet. Deze laatste hebben het hoogland ten Z. van het Titicacameer en de hoge toppen van de bergketens opgebouwd; zij bevatten o.a. zilver- en tinertsen.

De eertijds zo belangrijke zilvermijnen liggen in het midden en in het Z. van de oostelijke Cordilleras. De mijnen van Potosi waren vooral van grote bekendheid; nog van betekenis zijn die van Oruro, Poopo, Porco en Portugalete. Tinerts wordt aangetroffen bij Potosi, Oruro, La Paz en Chorolque; de drie voornaamste mijnen zijn: Llallagua (Patiñogroep), de Cerro de Potosi (Hochschildgroep) en de Animas (Aramayogroep). Goud komt voor in de kwartsgangen van de oudere sedimentaire lagen, in de glaciale gesteenten en in het rivierzand. Koper vindt men in het zandsteen van Corocoro en Chacarilla; zout komt in het hoogland zeer veelvuldig voor. Bruinkool en petroleum worden in het Z.O. aangetroffen, in de provincie Tarija. Ook wolfram, zink, lood, antimonium, bismuth en kwikzilver worden in toenemende mate ontgonnen.

Het klimaat kent zeer sterke tegenstellingen. In de lage delen is het tropisch, op het Andesplateau, de Antiplano, is het polair. De Puna (de streken boven 3500 m) is boomloos; in de lagere delen teelt men aardappelen, gerst, quinoa en oca. Verder naar het Z. wordt het land steeds droger en gaat ten slotte over in een woestijn, waar soms in jaren geen neerslag valt.

Landbouw, veeteelt en mijnbouw zijn de middelen van bestaan. De landbouw is zeer slecht ontwikkeld en voorziet niet in de algehele behoefte van het land. Bolivia heeft tot dusver geteerd op de rijkdom aan delfstoffen, maar de lagere delen kunnen zeer zeker vele landbouwgewassen voortbrengen en het land onafhankelijk maken van buitenlandse invoer. Echter dienen dan eerst wegen aangelegd te worden om het transport mogelijk te maken. Het gebied van Santa Cruz ontwikkelt zich snel en wanneer de weg naar Cochabamba gereed zal zijn kan het zijn producten tot op de Antiplano afzetten. Het grootgrondbezit vormt in vele gevallen een rem.

Maïs wordt hoofdzakelijk voor locaal gebruik geteeld, suiker in de warmere dalen, koffie van zeer goede kwaliteit in de Yungas van La Paz, Santa Cruz en in sommige delen van Chuquisaca; maar slechts weinig wordt uitgevoerd. Cacao wordt hoofdzakelijk in Santa Cruz geteeld, maar in vele andere streken zou de teelt ook nog mogelijk zijn. Santa Cruz levert tevens rijst. De teelt van coca (regeringsmonopolie) is het meest voordelige gewas in de Yungas, vooral voor het departement van La Paz (Nor Yongas, Sur Yungas en Inquisivi), minder in Cochabamba. La Paz levert naar schatting ca 3700 ton per jaar. De uitvoer van coca bedroeg in 1944: 444.064 kg met een waarde van Bs 971.617.

Vanille van goede kwaliteit wordt eveneens uitgevoerd. Rubber, eens het belangrijkste bosproduct, heeft door de opkomst van andere rubberleverende gebieden veel van zijn betekenis verloren. Het gebied van de Boven-Beni levert kinabast, waarvan in 1944 610.751 kg werd geëxporteerd, ter waarde van Bs 1.339.510.

De houtrijkdom van het land wordt slechts weinig benut. Een bezwaar vormen het gebrek aan transportmiddelen, de samenstelling van de tropische bossen en de zwaarte van het hardhout, die het vlotten verhindert.

De veeteelt staat evenmin op een hoog peil; het oostelijk deel van het land is voor veeteelt zeer geschikt. Het voornaamste wol-leverende dier is de Alpaca, maar de uitvoer is van zeer geringe betekenis.

Mijnbouw is van groot belang; 98 pct van de export bestaat uit delfstoffen met in 1945 tot een waarde van Bs 270.791.000. Bolivia is het tweede tin-leverende land van de wereld; 80 pct van de totale uitgevoerde hoeveelheid bestond uit tin (1945: 43.168 metr. tonnen ter waarde van U.S. $ 65.274.144), aan zilver werd in 1945 geëxporteerd een hoeveelheid van 208 ton (waarde U.S. $ 3.354.113), aan koper 6097 ton (waarde U.S. $ 1.579.345), aan lood 9508 ton (waarde U.S. $ 1.227.944), bismuth 605 kg (1944), antimonium 5535 ton (U.S. $ 1.173.944), wolfram 2311 ton (U.S. $ 3.296.698), zink 20.176 ton (U.S. $ 2.797.695), zwavel 6146 metr. tonnen en asbest 13.232 kg benevens 48 kg goud. Aardolie wordt gewonnen bij de Argentijnse grens (Rio Bermejo) en bij Sanandita en Camiri; te Sucre zijn raffinaderijen. De totale productie bedraagt thans ongeveer 13.000 barrels per dag; in 1944 werden 116.497 barrels uitgevoerd.

De industrie staat nog in de kinderschoenen en geen tekenen wijzen er op dat hierin spoedig verandering zal komen. Vrijwel alle fabrieken zijn te La Paz gevestigd. Vervaardigd wordt vrijwel alleen voor locaal gebruik, zoals cement, meel, zeep en kaarsen, lederwaren, textiel, dranken en glas. Het ontbreken van steenkolen, die ingevoerd moeten worden, betekent een ernstige hinderpaal voor de verdere industrialisatie.

Ook de handel is van geringe betekenis. Eerst in latere tijd is men begonnen voor het handelsverkeer gebruik te maken van de zijrivieren van de Amazone en van de Parana. De meeste goederen worden echter aan- of afgevoerd via de Peruaanse en Chileense havens aan de kust van de Stille Oceaan. De invoer bedroeg in 1944: Bs 140 millioen en bestond uit suiker, graan, steenkolen, petroleum, ijzer en staalproducten, machines voor de mijnbouw, auto’s, textiel en kleding, voor 35 pct uit Argentinië en voor 32 pct uit de V.S. afkomstig.

Spoorwegen gaan reeds in verschillende richtingen, behalve naar het O. en W. Naar de Stille Oceaan leiden lijnen over de Andes naar Antofagasta en Arica in Chili en Arequipa in Perú. Verder gaat zuidwaarts een spoorweg over de grens bij Tupiza naar Jujuy en Tucumán in het N. van Argentinië. Met Brazilië werden in 1938 twee verdragen afgesloten voor de gezamenlijke aanleg van een spoorweg van het geïsoleerde departement Santa Cruz naar de Braziliaanse rivierhaven Corumba. Waarschijnlijk komt nog in 1948 de verbinding La Paz-Corumba-Santos gereed, waardoor een nieuwe transcontinentale verbinding tot stand is gekomen. Aan de aanleg van autowegen wordt thans hard gewerkt; ook door Bolivia zal een traject lopen van de grote Pan-Amerikaanse autoweg.

In 1942 verleenden de V.S. een crediet van 7 millioen dollar voor de aanleg van een 6400 km lange weg tussen Cochabamba en Vera Cruz. Luchtlijnen verbinden de voornaamste steden met elkaar en met het buitenland.

Bolivia is staatkundig in 9 departementen verdeeld; deze zijn weder onderverdeeld in provincies, kantons en sub-kantons. De regering zetelt te La Paz, hoewel in naam Sucre de hoofdstad is. De verdeling van de bevolking over de verschillende delen van het land is als volgt:

Departementen Oppervlakte

in km2 Bevolking

1945

La Paz (La Paz) 111 567 1 173 300

Cochabamba (Cochabamba) 53 327 619 100

Potosi (Potosi) 118 793 734 600

Santa Cruz (Santa Cruz) 368 147 387 500

Chuquisaca (Sucre) 85 875 370 300

Tarija (Tarija) 210 814 130 600

Oruro (Oruro) 52 800 199 800

El Beni (Trinidad) 243 939 69 200

Pando 83 973 18 300

Totaal Bolivia 1 329 237 3 722 700

De bevolking bestaat uit Indianen, Mestiezen, blanken, negers en verder kleurlingen. De blanken behoren bijna allen tot het Spaanse ras, zijn echter reeds grotendeels vermengd met Indianen. De officiële taal is Spaans; de inboorlingen spreken echter Quichua of Aymara. De R.K. godsdienst is de staatsgodsdienst; voor andersdenkenden bestaat echter godsdienstvrijheid. Het land is verdeeld in twee aartsbisdommen, vijf bisdommen en vijf apostolische vicariaten. De ontwikkeling van het volk staat niet hoog, al begint het te verbeteren.

H. A. BOMER

Lit.: Nels Andrew Nelson Cleven, The Political Organization of Bolivia (Washington, Carnegie Inst. 1940); Fr. Antezana Paz, Le Régime Parlementaire en Bolivie (Paris 1933): A. Labrouquère, La Bolivie Nouvelle: ses Problèmes financiers (Paris 1933.

Geschiedenis

Bolivia is het voormalige Opper-Perú en omvat de bergstreek van het voormalige Spaanse vice-koningschap Rio de la Plata. Het westelijk gedeelte behoorde sinds de 14de eeuw tot het rijk der Inca’s van Cuzco, die het onder Capak Yupanqui veroverden. De Spanjaarden waagden zich reeds in 1538 op de hoogvlakten van het tegenwoordige Bolivia en overwonnen er spoedig alle tegenstand, waarna dat gedeelte bij het vice-koningschap Perú gevoegd werd. Later maakte het, onder de naam Charcas, deel uit van het vice-koningschap La Plata of Buenos-Aires (1776). Vruchteloos waagden de Indianen omstreeks die tijd een poging om onder de cazique Condoccanqui (als inca Tupec Amanu) hun onafhankelijkheid te heroveren. Bij het uitbreken van de Zuidamerikaanse opstanden vormde zich reeds in het jaar 1809 te La Paz een revolutionnair regeringscomité (junta), dat samenwerking zocht met de opstandelingen van Perú en La Plata, maar niet met succes tegen de Spanjaarden kon vechten.

De royalisten wonnen er eerst, daarna de opstandelingen onder Santa Cruz en met behulp van Chileense troepen onder generaal San Martin. Deze verlaat het land na een onderhoud met Bolivar, die uit Quito te hulp gekomen is. Bolivar en zijn medestander Sucre verslaan de laatste Spaansgezinden (bij Junin en Ayacucho, 1824) en op 6 Aug. 1825 wordt op het congres te La Paz de onafhankelijke republiek Bolivia geproclameerd, het vroegere Opper-Perú omvattend. Het bestuur werd in 1826 geregeld bij een grondwet, het werk van Bolivar, waarbij een zeer grote macht gegeven werd aan de president, oorspronkelijk voor het leven benoemd.

Bolivar weigerde die waardigheid te aanvaarden en nu werd Sucre benoemd. Maar men beschouwde hem als vreemdeling en aan zijn bewind kwam in 1828 een einde. Sedert die tijd heeft het land meer dan 70 presidenten gehad en is de prooi geweest van herhaalde opstanden. Men spreekt van „revoluciones”, maar het waren bijna altijd niet anders dan succesvolle aanslagen van het éne deel der kleine heersende, blanke minderheid op het andere deel dier minderheid.

Daarbij spelen allerlei plaatselijke belangen een rol, zoals de onderlinge afgunst tussen de voornaamste steden: La Paz, Chuquisaca en Sucre, die vooreerst afwisselend zetel van het bewind waren. De talrijke Indianenbevolking speelt slechts zelden een rol in de politiek, af en toe slechts een der partijen steunend, niettegenstaande haar algemene ontevredenheid. Nu en dan komt ook een clericaal-anticlericale tegenstelling tot uiting. De R.K. kerk heeft er echter al spoedig een grote macht herkregen, overal in de nieuwe republieken is zij als staatskerk erkend. Bij al deze twisten komen economische moeilijkheden in het nog grotendeels onontgonnen land en herhaalde nabuurstaten.

De voornaamste presidenten uit de eerste tijd waren Santa Cruz (1828 president geworden), onder wie er reeds moeilijkheden uitbraken met Chili, dat de gehele kust van de Stille Oceaan wilde beheersen, en Ballivián, in 1839 gekozen. Tijdens zijn bewind, dat evenals dat van de meeste presidenten meer een dictatuur was, was er strijd met Perú, dat Bolivia als een deel van het oude land opeiste of althans wilde beheersen. Aan deze twist kwam een einde door een geheim verdrag tussen Perú en Bolivia (6 Febr. 1873), gericht tegen Chili. Maar dit land hoorde hiervan en begreep, dat daardoor de in 1866 en 1870 toegestane ruime handelsvoordelen aan de zeekust van Bolivia bedreigd werden. Juist waren in deze districten belangrijke vondsten van nitraat gedaan en had men de waarde der guano leren kennen. Chili wilde deze nieuwe producten exploiteren en daarvoor zich een monopolie in die streken verschaffen.

De drie staten kwamen hoe langer hoe meer vijandig tegenover elkaar te staan en in 1879 liet Chili door oorlogsschepen de havens in West-Bolivia (Iquique en Antofagasta) bezetten. Daarop brak een oorlog uit, die hoofdzakelijk tussen Perú en Chili werd gevoerd, waarin het laatste land won. Het resultaat voor Bolivia was, dat het bij verdrag van 29 Nov. 1884 de gehele kust aan Chili afstond, waardoor het land economisch geheel aan deze kuststaat is gebonden.

Intussen was in 1879 een revolutie uitgebroken: Campero was president geworden en in 1880 kreeg Bolivia een nieuwe grondwet, die in hoofdzaak nog heden geldt: de president wordt voor vier jaar gekozen bij algemeen kiesrecht en heeft een Senaat en een Huis van Afgevaardigden naast zich. Toch regeert feitelijk de president nog oppermachtig. Tegelijkertijd had Bolivia geen succes bij zijn poging om naar de Atlantische Oceaan een uitweg te krijgen door een spoorweg langs de Madeira naar de Amazone. Dit gebeurde met Amerikaans kapitaal, maar werd door Engeland tegengewerkt.

In 1895 trachtte Chili de zaken met Bolivia te regelen, steeds daarbij er op bedacht het land tegenover Perú aan zich te binden. Bij het verdrag van Santiago van 18 Mei werd overeengekomen, dat Bolivia het gebruik van een haven in het Tacna-Aricadistrict zou krijgen (tegen een flinke geldsom), zodra deze streken door Perú definitief waren afgestaan. Maar deze kwestie met Perú is nog tot 1929 hangend gebleven en zodoende bleef de uit- en invoer van Bolivia geheel onder contrôle van Chili, dat echter ten slotte op eigen kosten een spoorweg van Arica naar La Paz heeft aangelegd.

In 1898 waren er weer hevige twisten tussen Sucre, dat men tot hoofdstad had geproclameerd, en La Paz. Deze laatste stad won en haar candidaat Pando werd president. Nu deden zich moeilijkheden voor met Brazilië, dat de rubberstreken van Acre begeerde: een deel daarvan werd aan dit land verkocht. Onder het bestuur van Pando (1899-1904), Montes (1904-1909 en 1913-1917) en Villazon (1909-1913) heeft Bolivia een betere tijd doorgemaakt, waarin zeer veel gedaan werd voor de opbloei van het land, terwijl Chili Bolivia steunde en Argentinië vele moeilijkheden in de weg legde. In 1910 werd voorzien in één van de ernstigste kwalen: kapitaalgebrek. Met Noord amerikaanse steun verstrekte het Parijsche Crédit mobilier een belangrijke lening, zodat exploitatie van vele mineralen enz. mogelijk werd.

Deze bloei ging voort in de oorlogstijd: de Boliviaanse producten (rubber, metalen) waren thans zoveel meer waard. Eerst bleef Bolivia neutraal, in 1917 verbrak het land de diplomatieke betrekkingen met Duitsland, wegens de duikbootoorlog, waarbij ook Bolivianen schade leden. Openlijk deel aan de oorlog nam Bolivia niet, maar het eigende zich de Duitse bezittingen in het land toe en voerde nu alleen uit naar de Entente-landen. Na de vrede was Bolivia een der eerste, die tot de Volkenbond toetraden. Toen zocht president Guerra enige toenadering tot Chili, maar dit kostte hem zijn positie, zo sterk was bij de meesten nog de antipathie tegen de buur, die zozeer het land economisch afhankelijk maakte. En juist onder de volgende president, Bautista Saavedra (1920-1925), ging Bolivia economisch zeer vooruit, profiterend van de na-oorlogse crisis in Europa.

Daarna volgden echter weer twisten over het presidentschap en in 1927 ernstige moeilijkheden met Paraguay over de Gran Chaco. Het afbreken der onderhandelingen leidde in 1928 tot wapengeweld, in 1932 tot een openlijke oorlog, die eerst door het ingrijpen van de Volkenbond in 1935 door een wapenstilstand werd afgesloten. De bemiddeling van alle omliggende republieken en de V.S. voerde tot een tractaat, waarbij Bolivia een groot stuk van het betwiste gebied moest prijsgeven. De oorlog veroorzaakte een economische crisis en daardoor vele presidentswisselingen, totdat Germán Busch(1937-1939) in een krachtig bewind de orde wist te herstellen. De nieuwe grondwet (1938) versterkte de macht van de president, maar de sociale tegenstellingen bleven en daarmee de politieke tussen socialistisch gezinden en conservatieven.

DR H. A. ENNO VAN GELDER

Zoals in zovele Amerikaanse landen voerden ook hier in de jaren 20 de bewindhebbers (Saavedra en Siles) een politiek van haastige modernisatie en overhaaste mijnexploitatie. In deze jaren werd veel buitenlands kapitaal in het land gebracht. De Standard Oil Company kreeg het practische monopolie over de petroleumindustrie, terwijl ook de rijke tinmijnen grotendeels in vreemde handen kwamen (belangrijke uitzondering: Simon I. Patiño). Deze ontwikkeling kwam zeker niet ten goede aan de Bolivianen zelf. Zo werd in 1926: 65 pct van het totale nationale inkomen besteed om een Amerikaanse lening terug te betalen en steeg de nationale schuld, die in 1920 nagenoeg niet bestond, in 10 jaren tot 69 millioen dollar. Een revolutie gaf in 1931 uiting aan de ontevredenheid over ’s lands afhankelijkheid: president Siles en zijn Duitse militaire adviseur Kundt moesten het land verlaten.

Doch het volgende regime onder Salamanca had ook niet veel geluk. De Gran Chaco-oorlog begon eerst goed onder zijn bewind en verliep niet ten gunste van Bolivia, welks economische positie nog meer achteruitging. De president werd in 1934 ten val gebracht, doch zijn opvolger Sorzano kon zich nauwelijks twee jaar handhaven. Het verliezen van de oorlog, economische onrust, werkloosheid, vergroot door de terugkeer van soldaten en krijgsgevangenen, en een algemene staking brachten in 1936 de jonge kolonel Toro aan het bewind.

Deze trachtte een staatssocialisme in te voeren. Zijn welgemeende pogingen om de levensomstandigheden van de arbeider te verbeteren en om de invloed van buitenlanders te verminderen hadden echter niet veel succes, want enerzijds liepen zij uit op een algemene stijging der prijzen, anderzijds brachten zij hem in conflict met de machtige Standard Oil Company (welker bezittingen hij besloot te onteigenen) en met de nog machtiger tinmijn-eigenaren.

Deze laatsten brachten de half-Duitser Germán Busch aan het bewind, doch deze stelde weldra een dictatuur in en begon ook tegen de mijnbelangen op te treden. Hij pleegde echter zelfmoord (Aug. ’39). Generaal Peñaranda, die op normale wijze tot zijn opvolger gekozen werd, leidde het land in nauwe samenwerking met de V.S. Met Brazilië werd een overeenkomst gesloten, die aan Bolivia een vrije zone gaf in de haven Santos tegen de exploitatie van een spoorweg, aan te leggen van het grensstation Corumbé naar Santa Cruz. Argentinië, dat grote belangen had gekregen in de petroleumindustrie van Bermejo, mocht een spoorweg aanleggen van Yacuiba (Noord-Argentinië) naar Santa Cruz, maar de V.S., eenmaal in de oorlog geraakt, kregen de grootste invloed door middel van hun leningen en hun opkopen van de gehele rubber-, tin-, wolfram- en loodproducties. De sociale omstandigheden bleven echter bedroevend, hoewel de industrieën in de oorlog grotelijks konden profiteren van het verlies van Malakka en Ned.

Oost-Indië voor de Geallieerden. Een staking in de tinmijnen, door troepen bloedig neergeslagen, had in 1942 desondanks een daling van 4000 ton in de productie ten gevolge.

In Dec. ’43, een half jaar nadat Bolivia aan Duitsland de oorlog had verklaard, bracht een staatsgreep van extremistische groepen en nationalistische officieren, beide ontevreden over de armoede en de monopolistische invloed van de Noordamerikaanse geldschieter, Peñaranda ten val. Aangezien Duitse invloeden vermoed werden en de steun van de nieuwe Argentijnse bewindhebbers, die zelf al bij de V.S. in een slecht blaadje stonden, zeker was, weigerden de meeste Amerikaanse landen onder leiding van de V.S. het nieuwe regime van majoor Villaroel aanvankelijk te erkennen.

De steun van de meeste arbeiders verwachtte de nieuwe regering te krijgen door hen in betrekkelijk sterke vakbonden te organiseren en van de maatschappijen concessies af te dwingen, maar zij werd weldra een zuiver militaire dictatuur, die hoe langer hoe meer impopulair werd, totdat in Juli ’46 een werkelijke volksopstand uitbrak, die zonder steun van militairen het gehate regime omverwierp. Villaroel werd door een woedende volksmenigte vermoord, een in het aan omwentelingen rijke Zuid-Amerika toch ongewoon feit. Deze revolutie trok dan ook meer de aandacht van de buitenwereld dan de normale staatsgrepen. Een voorlopige regering onder dr Guillen, louter uit civielen bestaande, werd ingesteld en onmiddellijk door de andere Amerikaanse landen erkend. In Jan. 1947 werd met een kleine meerderheid Enriquez Hertzog, een rechtse socialist, tot president gekozen. Ook zijn regering poogt de steun van de arbeiders te winnen door sociale wetgeving, welke de productiekosten doet stijgen in een tijd, dat het Boliviaanse tin weer de concurrentie van Malakka begint te gevoelen. Bij de gemeenteraadsverkiezingen in Dec. 1947 werd de Izquierda Revolucionaria, die de laatste jaren een belangrijke rol had gespeeld, verslagen.

MR J. L. HELDRING

Lit.: Arguedas, Historia general de B. (La Paz 1922); Ballivián y Rizas, Archivio boliviano (Documenten over Bolivia) (Paris 1872); Valdivia, Tacna, Arica y Cobya, documentos históricas (La Paz 1919); Markham, The war between Perú and Chile (London 1883); Matzmann, Bolivia in hist., geogr. und kultureller Hinsicht (Wien 1897); Urquidi, Nueva compendio de la historia de B. (La Paz 1921); Ballivián, Monumentos prehistóricos de Tiahuanaca (La Paz 1910); Markham, The Inca’s of Perú (New York 1912); M. R. Wright, Bolivia (1907); P. Wolle, Bolivia (1914); W. L. Schurz, Bolivia, a commercial and industrial handbook (1921); W.

B. Parker, Bolivians of Today (1922); M. A. Marsh, The Bankers in Bolivia (1928); E. Galarza, Debts, Dictatorship and Revolution in Bolivia and Perú (Foreign Policy Reports, VII, May 13, 1931); F. Antezana Paz, Le régime parlementaire en Bolivie (1933); A.

Labrouquère, La Bolivie nouvelle: ses problèmes financiers (1933); J. Pando Gutiérriez, Bolivia (1938); E. Finot, Historia de la conquista del Oriente boliviano (1939); N. A. N. Cleven, The political organization of Bolivia (1940); R. Gutiérriez Guerra, Situación económica y financiera de Bolivia (1940).

Nederland-Bolivia

Met Bolivia onderhoudt Nederland diplomatieke en consulaire betrekkingen. Mr A. Methöfer, buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister te Lima (Perú), is in die rang tevens geaccrediteerd bij de regering van Bolivia. Te La Paz heeft Nederland een consulaat. De consul aldaar neemt de zaken waar van het consulaat te Oruro, dat gesloten is. Bolivia heeft consulaten-generaal te Amsterdam en Rotterdam.

MR L. V. LEDEBOER

Boliviaanse letterkunde

Het vroegere Alto Perú, waarin zelfs de oude hoofdstad der Inca’s, Cuzco, gelegen is, en ook het in de koloniale tijd zo dicht bevolkte Potosi, heeft na de bevrijding in 1825 en de oprichting van de Boliviaanse republiek nog geen eigen literatuur kunnen scheppen. Wel zijn er op dit gebied enkele dichters, essayisten, historieschrijvers en romanciers geboren, maar gemeenlijk zijn zij naar elders verhuisd en hebben zij in andere Spaans-Amerikaanse landen hun activiteit ontwikkeld. Zo is daar in de revolutionnaire periode Vicente Pazós Kanki (1780-?), die te Buenos Ayres en Londen gewoond heeft en die ook in de Indianentaal Aimará geschreven heeft. De dichter Ricardo José Bustamante (1821-1884) heeft lang in Europa geleefd; zijn romantische kunstbroeder Rosendo Villalobos (1860) publiceerde zijn gedichten in Perú. De dichter en journalist Julio L. Jaimes (1845) leefde in Buenos Ayres.

Hij heeft interessante verhalen geschreven uit de geschiedenis van Potosi. Zijn zoon Ricardo Jaimes Freyre is Bolivia’s grootste dichter. Abel Alarcón, die bijna steeds buiten zijn vaderland, nl. in Chili, de V.S. en in Europa geleefd heeft, heeft een roman over de Inca’s geschreven, En la Corte de Yahuar-Huacac, en een comedia: Insomnio (1905). Hij is tevens de schrijver van een Historia de la literatura boliviana (Rev.Hisp.tomeXLI).

PROF. MR DR J. A. VAN PRAAG