Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Pieter van bavegem

betekenis & definitie

1) Vlaams geneesheer, agronoom en archaeoloog (Antwerpen 2 Dec. 1745 - Baasrode 2g Jan. 1805), was eerst krijgsarts in de keizerlijke legers, werd toen doctor aan de universiteit te Leuven en vestigde zich als arts te Baasrode. Hij schreef een verhandeling over de keizersnede, waarin hij o.m. vermeldt dat de bewerking voor de eerste maal in 1500 werd uitgevoerd door Jacob Nufer op zijn eigen vrouw in barensnood.

Zijn boek over de koortsen in 3 dln (1788-1790) behandelt de oorzaken der heersende epidemieën en vestigt de aandacht der openbare besturen op hun plichten; alhoewel nogal langdradig, is dit werk merkwaardig op het gebied van de hygiëne en de sociale geneeskunde. Een van zijn voornaamste verdiensten blijft het, dat hij de aandacht vestigde op de besmettingen door de lucht. Voor zijn studie over de ontaarding der aardappelen werd hij door de academie van Brussel in 1781 met een ereprijs bekroond. Als archaeoloog was hij in betrekking met kanunnik M. J. De Bast te Gent en verzamelde hij gedenkstukken en penningen, in de grond aan de Schelde bij het baggeren gevonden.Lit.: A. J. J. van de Velde, Acad. Geneesk. België (1946).

2) Vlaams pharmacoloog (Gent 28 Apr. 1758-31 Aug. 1835), apotheker te Gent, was medestichter van de „Société Medicale” te Gent in 1798. In 1787 liet hij critische aantekeningen verschijnen over de Gentse pharmacopee, en in de jaren 1810-1812 richtte hij een fabriek op om suiker uit de beetwortels te trekken.

Lit.: A. J. J. van de Velde, Acad. Geneesk. België (1946).

< >