Nederlands natuuronderzoeker (Rotterdam 27 Febr. 1812 - Amersfoort 3 Dec. 1885), promoveerde in 1835 te Utrecht in de geneeskunde en praktizeerde te Oudewater. Hij maakte daar zelf zijn microscoop.
In 1841 werd hij benoemd tot hoogleraar aan het Athenaeum te Franeker en 2 jaar daarna aan de universiteit te Utrecht, waar hij de microscopische ontleedkunde enz., de plantenphysiologie en de natuurlijke historie van het plantenrijk, sedert 1857 de vergelijkende ontleed- en dierkunde doceerde. In 1872 werd hem door de Franse Academie de prijs-Monthyon toegekend, als schrijver van een werk over het kunstmatig vervaardigen van organische vormsels: Recherches de morphologie synthétique etc. Hij speelde een grote rol in de schoolstrijd en in de beweging voor Zuid-Afrika (1881).Bibl.: Bijdragen tot de geschiedenis der microscopen in ons vaderland (1846); Het microscoop (4 dln, 1848; 2de dr., 3 dln, 1866; Duitse vertaling van Thiele) ; De magt van het kleine, enz. (2de dr., 1866); Het eiland Urk, zijn bodem, voortbrengselen en bewoners (1853); De bouwkunst der dieren (2de dr., 1870); Christiaan Huygens in zijn leven en werken geschetst (1868); Leerboek van de grondbeginselen der Dierkunde, 6 dln (1862-1874); Anno 2065. Een blik in de toekomst (1865, onder pseudoniem Dr Dioscorides, evenals:) Anno 2070; Zijn er vaste natuurwetten? (1885). Talrijke populaire opstellen in het door hem opgerichte en geredigeerde Album der Natuur.
Lit.: A. A. W. Hubrecht, in Jaarb. Kon. Akad.
Wet. 1888, en in de Gids 1886 no 1; Buys Ballot in: Ber. Mij d. Ned. Letterk. 1886-87; H. F. Jonkman, in: Mannen van Beteekenis in onze dagen (1886).