Zweeds dichter en filosoof (Åsbo 19 Jan. 1790 - Stockholm 21 Juli 1855), trad reeds als student te Uppsala op de voorgrond door de stichting van het Auroraförbund, waarin hij tegenover het 18de-eeuwse Franse klassicisme een nieuwe romantische kunst stelde. De aanhangers dezer nieuwe richting zijn bekend onder de naam Fosforisten naar het tijdschrift Fosforos, dat van 1810-1813 werd uitgegeven.
Na een reis door Duitsland en Italië werd hij eerst docent (1818), later (1828) hoogleraar in de wijsbegeerte en ten slotte in de aesthetica te Uppsala. Hij is een der meest typische representanten van de romantiek in Zweden. Zijn dichtcyclus Blommorna staat sterk onder invloed van Schelling’s natuurfilosofie, zijn sprookjesdrama’s Fågel blå en Lysksalighetens ö (Het eiland der gelukzaligheid, 1824-1827) staan onder invloed van Tieck. Het eerste is nooit voltooid, het tweede bevat prachtige lyrische partijen, maar het is te lang, te overladen en het wekte met zijn conservatieve tendenties verontwaardiging in de meer liberale kringen. Atterbom, die een fijngevoelig man was, heeft onder dit gebrek aan waardering sterk geleden. In latere jaren heeft hij zich gewijd aan literair-historische studie en heeft in 6 dln, Svenska siare och skalder (Zweedse zieners en dichters, 1841-1852), een reeks dichterportretten geschilderd, die getuigen van een zuiver gevoel voor poëzie en een diep menselijk begrijpen.