noemt men de wet van 12 Mei 1928, zoals deze gewijzigd is bij de wet van 28 Juli 1933 tot vaststelling van bepalingen, betreffende het opium en andere verdovende middelen. Bij ministeriële beschikking van 19 Dec. 1939 zijn de bepalingen iets verscherpt.
De beschikking werd gewijzigd in 1943, welke wijziging is bekrachtigd bij Koninklijk Besluit van 23 Jan. 1946. Deze wet is het gevolg van de internationale strijd tegen het toenemend misbruik van opium en andere verdovende middelen. In art. 1 worden de stoffen genoemd die onder deze wet vallen. Het zijn opium en daaruit verkregen producten, waaronder de meeste der in opium voorkomende alkaloïden en daarvan afgeleide stoffen, cocabladeren en de daaruit te bereiden alkaloïden, Indische hennep (Haschisch) en verder een aantal synthetische middelen ter vervanging van morphine, die eveneens aanleiding kunnen geven tot verslaving. De verkoop aan het publiek is alleen voor medisch doel geoorloofd. De handel in en verwerking van de onder de wet vallende stoffen is aan anderen dan apothekers, apotheekhoudende geneeskundigen en veeartsen slechts geoorloofd, wanneer hiertoe een bijzondere vergunning is verleend.
Pogingen om zich op een vervalst recept een dezer middelen te verschaffen zijn strafbaar. Voor wetenschappelijke doeleinden kan een bijzondere vergunning worden verleend.