Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

OPIUM

betekenis & definitie

(Latijn; Grieks opion) of heulsap is het ingedroogde melksap uit de onrijpe doosvruchten van de maankop (Papaver somniferum). Het opium voor de handel wordt tegenwoordig hoofdzakelijk verkregen in Klein-Azië, Perzië, Aziatisch Turkije, Bulgarije, Voor- en Achter-Indië en China, alsmede in kleinere hoeveelheden in Egypte en Macedonië. In Klein-Azië maakt men weinige dagen voor het afvallen der bloembladeren ondiepe insnijdingen in de doosvruchten, waaruit dan des nachts het melksap sijpelt.

Men strijkt er dit des ochtends met een mes af, verzamelt het in nappen, laat het ten dele indrogen, kneedt het samen tot een koek van grotere of kleinere omvang en verpakt de koek in papaverbladen. Dit opium komt via Smyrna of Constantinopel in de handel. Het Perzisch opium wordt op soortgelijke wijze ingezameld. Het melksap wordt op houten bakken in smalle stroken uitgewassen en op deze wijze ingedroogd. Het ingedroogde melksap wordt soms tot kleine stangetjes en ook tot grote rechthoekige koeken gekneed en verpakt in rood papier. Kleinaziatisch, Macedonisch en Perzisch opium zijn de opiumsoorten, die tot geneesmiddelen worden verwerkt.

In verse toestand is het opium enigszins week, van binnen lichtbruin en vertoont op de doorsnede kleine korreltjes. In gedroogde staat is het donkerder van kleur, glanzig op de breuk en roodachtig bruin. Het is bedwelmend van reuk en bitter van smaak.Opium lost voor ongeveer 50 pct op in water en alkohol en bezit een zeer gecompliceerde scheikundige samenstelling. Het bevat 9 tot 14 pct water, gom, albumine, suiker (tot 80 pct), een caoutchouc, hars- of wasachtige zelfstandigheid, zeer kleine hoeveelheden van een vluchtige, naar peper riekende stof, minerale zelfstandigheden (3—5 pct as) en een lange reeks eigenaardige, meestal kristalliseerbare stoffen, in de eerste plaats een groot aantal alkaloïden (totaal ca 20 pct), de voornaamste zijn: morphine (in Kleinaziatisch en Perzisch opium gemiddeld 7-13 pct), codeïne (0,5-3 pct), thebaïne (o,2-0,5 pct), papaverine (tot 1 pct), narcotine (1,5-11 pct), narceïne (o, 1-0,4 pct); verder een groot aantal secondaire alkaloïden, waarvan het gezamenlijk gehalte 1 pct niet te boven gaat. De alkaloïden zijn in het opium gebonden aan zwavelzuur en organische zuren waaronder meconzuur tot 5 pct aanwezig is. Voorts heeft men in opium gevonden meconine, een lacton van een zuur, dat meconinezuur genoemd wordt. Morphine, codeïne en papaverine worden in de geneeskunde veelvuldig toegepast, thebaïne dient als uitgangsproduct voor half-synthetische geneesmiddelen, nareeïne en narcotine worden als zodanig weinig gebruikt. De zoutzure zouten der gezamenlijke alkaloïden worden als Pantopon als geneesmiddel gebruikt. Het mengsel van zoutzure zouten van de voornaamste alkaloïden is als Opial in de pharmacopee opgenomen.

Het opium is een zegenrijk geneesmiddel (men gebruikt het zowel in poedervorm als in extract of tinctuur; de samengestelde tinctuur met saffraan, kaneel en kruidnagelen is het best bekend onder de naam Laudanum), maar veroorzaakt tevens als bedwelmingsmiddel de grootste ellende. Het werkt pijnstillend, slaapbevorderend en obstiperend, zodat het bij diarrheeën veel wordt toegepast. In zeer grote giften verstoort het de werkzaamheid der zintuigen, verzwakt de zenuwen, brengt de geestvermogens in verwarring, veroorzaakt een aanhoudende, met aangename dromen vermengde slaap, daarna bewusteloosheid. Een dodelijke dosis is moeilijk op te geven; sommige personen zijn bijzonder gevoelig voor opium (kinderen en oudere mensen), terwijl anderen hersteld zijn na het innemen van hoge doses. Bij acute opiumvergiftiging moet de maag door maagspoeling geledigd worden en door tannine of zeer sterke thee het opium onschadelijk worden gemaakt. Door de patiënt voortdurend in beweging te houden en door begietingen met koud water werkt men de neiging tot inslapen tegen, terwijl de ademhaling moet worden gestimuleerd.

Men gebruikt grote hoeveelheden opium voor de bereiding van morphine en van andere alkaloïden, maar het dient grotendeels als bedwelmingsmiddel. Dit misbruik is vooral in zwang in het Oosten bij de Turken, Grieken, Perzen, Chinezen, alsmede bij de Maleiers in Indonesië.

Voor het kauwen en eten wordt het opium in de vorm van pillen en tabletten gebruikt, voor het roken dient een bijzonder praeparaat, het tjandoe. Om dit praeparaat te verkrijgen, wordt opium met water vermengd, het aftreksel gefiltreerd, waarna men de oplossing laat indampen; daarna brengt men het ingedampte nog weke extract in pannen, waarin het extract geroost wordt. Het gerooste extract wordt weer met water uitgetrokken en het aftreksel tot extract ingedampt. Het extract wordt als zodanig of met tabak of andere fijngesneden bladen (o.a. van een Ficussoort) geroost. Vooral het in India en Bengalen gewonnen opium wordt voor het bereiden van rookopium gebruikt. Het gebruik van opium moet, in welke vorm ook, als schadelijk worden beschouwd, vooral daar, in hogere mate nog dan dit bij tabak en alkohol het geval is, matig gebruik zeer licht in onmatig misbruik overgaat. Het opiumeten was reeds in de Oudheid bekend, het opiumschuiven, een Chinese uitvinding, is afkomstig uit de 17de eeuw.

Willen de Chinezen roken of schuiven, dan leggen zij hun hoofd op een kussen, steken een weinig opium aan een soort van naald, houden het in de vlam en plaatsen het in de kleine kop der opiumpijp, houden deze bij het trekken aan de vlam en brengen met een paar teugen de rook in de longen; ervaren rokers doen dit meermalen. De volgende morgen prikkelt een hoogst onaangenaam gevoel de misbruiker tot nieuw opiumgenot. Wordt hem dit onthouden, dan lijdt hij onbeschrijfelijke ellende. Trouwens, een plotseling afschaffen der gewoonte van opiumroken kan de dood veroorzaken.

Een grote rol speelt het opiumgebruik en -misbruik in Indonesië, waar het een belangrijke bron van inkomsten voor de regering vormde. Het opium of amfioen (Arabisch afioen) werd er ingevoerd uit de Levant en Voor-Indië en wel uitsluitend door de regering, daar deze zich het recht van invoer en verkoop voorbehield. Terwijl voordien in geheel Indië het debiet in het klein verpacht werd, meestal aan Chinezen, werd in 1893 besloten ter vervanging van de pacht de proef te nemen met de zgn. opiumregie, d.w.z. de bereiding, detailverpakking en verkoop door de staat in eigen beheer. Deze proef voldeed goed, zodat de regie steeds meer werd uitgebreid en tot aan Wereldoorlog II nog slechts in enkele gewesten der Buitengewesten het pachtstelsel bestond. Nog tijdens Wereldoorlog II werd door de Ned. regering in Londen besloten de opiumregie af te schaffen. Bij wijze van overgang werd de verkoop voorlopig onder de zoutregie ondergebracht met de bedoeling het gehele systeem te doen uitsterven. In hoeverre de afschaffing van de regie invloed heeft gehad op het opium-misbruik in het huidige Indonesië is nog niet te overzien.

Lit.: All about Opium (London 1884); J. A. B. Wiselius, De opium in Nederlandsch- en Britsch-Indië (’s-Gravenhage 1889); Carl Hartwich, Das Opium als Genussmittel (Zürich 1898); Ellen N. La Motte, The Opium Monopoly (New York 1920); Arthur Woods, Dangerous Drugs. The World Fight against illicit Traffic in Narcotics (New Haven 1931); L.

E. S. Eisenlohr, International Narcotics Control (1934); T.J. Addens, The Distribution of O. Cultivates and the Trade in O. (1939); M. L.

Goldsmidt, The Trail of O. (1939);Ihno J. Bensussan, L’opium (Paris 1946).

< >