(1839-’42; 1856-’60) noemt men de krijg, gevoerd tussen China, Engeland en Frankrijk wegens verbeurdverklaring en verbranding door Chinese ambtenaren van opium uit Brits-Indië, door Engelse handelaren aangevoerd. Hoewel deze daad de aanleiding was tot beide oorlogen, lagen er toch diepere oorzaken aan ten grondslag.
Reeds in de 13de eeuw werd in China voor medische doeleinden opium ingevoerd. In de 17de eeuw ontstond er de gewoonte van het opiumschuiven. Waren het vooreerst rijke, verwijfde handelaren en jongeren, die zich aan het chronisch genot overgaven, de import op grote schaal door de Engelse Oost-Indische Compagnie van het gift was oorzaak dat zowel mandarijnen als het gewone volk ten offer vielen aan de dodelijke werking van het verderfelijke genotmiddel. Het monopolie van de Engelse OostInd. Comp. eindigde in 1834. De door Engelse koopvaarders aangevoerde ladingen werden nu, ver uit de kust, door Chinese smokkelaars overgenomen en aan land gebracht.
De handel concentreerde zich in Canton; voor de aankoop van de aangevoerde opium werd alleen reeds in 1838 30 000 000 taels zilver besteed. Hierdoor steeg de zilverprijs onrustbarend, die van het kopergeld daalde. De bevolking kon haar in zilver te betalen verplichtingen (vooral belastingen) niet meer nakomen. Maatregelen, de opium-invoer wettelijk te regelen (1836) leden schipbreuk, de wetteloosheid groeide. Strenge maatregelen tegen „economische lekkages” volgden.
In Canton liet de Keizerlijke Commissaris LinTsi-hsu onder indrukwekkend vertoon een aanzienlijke hoeveelheid opium in beslag nemen en verbranden (Mrt 1839). Ongeregeldheden volgden (Nov. 1839); alle buitenlanders verlieten Canton. Een geslaagd bombardement door Engelse oorlogsschepen op de kust van Canton tot aan de Jang-tze leidde tot de door de Chinese regering afgewezen Ch’uanpi Conventie (Jan. 1841). De Engelse vloot bewerkstelligde nu de overgave van Canton, Amoy en andere kuststeden, Shanghai viel, Nanking werd bedreigd. Het door Sir Henry Pottinger afgedwongen Verdrag van Nanking (29 Aug. 1842) beëindigde het Cantonnese zeehandelsmonopolie; Hongkong werd aan Engeland overgedragen; de door China te betalen schadevergoeding bepaald op £21 000000.—; Canton, Amoy, Foetsjou, Ningpo en Shanghai werden voor de buitenlandse handel opengesteld; exterritorialiteitsregelingen volgden. Andere mogendheden sloten gelijksoortige verdragen (8 Oct. 1843; 3 Juli 1844).
Ze werden echter door het volk niet erkend en conflict op conflict volgde. Het incident met het kustvaartuig „Arrow” deed de vijandelijkheden opnieuw uitbreken (8 Oct. 1856). Gesteund door Frankrijk nam Engeland Canton opnieuw in en bedreigde Peking. Bij de Verdragen van Tientsin (26-29 Jan. 1858) tussen China, Engeland, Frankrijk, de V.S. en Rusland opende China 14 andere havens voor de buitenlandse handel. De keizer aanvaardde de verdragsbepalingen echter niet, waarop 12 Oct. 1860 Peking werd ingenomen, nadat het keizerlijk hof naar Jehol was gevlucht. Op de Peking-Conventies (24 Oct. 1860 met Engeland, de dag daarop met Frankrijk) volgden andere verdragen, waarbij de buitenlandse mogendheden steeds meer rechten in China ontvingen, en dit land een gedeelte van zijn souvereine rechten en onafhankelijkheid moest prijsgeven.