(morphium), C17Hl9NO3. Het is het belangrijkste der in opium voorkomende alkaloïden.
Afhankelijk van de herkomst bevat opium 6-23 pct morphine, in de regel 7-13 pct. Doordat de morphine zich van de meeste andere opiumalkaloïden door haar phenolachtig karakter onderscheidt, kan men de morphine aan het opium door alkaliën onttrekken. Dit geschiedt in de regel met behulp van kalkmelk. Hierbij wordt een waterige oplossing van calciummorphinaat gevormd. In deze oplossing bevinden zich echter ook andere opiumalkaloïden. Deze worden door uitschudden met aether aan de oplossing onttrokken, terwijl door ammoniumchloride het calciummorphinaat wordt omgezet in ammoniummorphinaat, dat gesplitst wordt in morphine en ammoniak. De morphine kristalliseert uit de aether, waarin zij, op het ogenblik dat zij gevormd wordt, oplost, maar ten gevolge van de geringe oplosbaarheid later uitkristalliseert.De morphine bestaat uit bitter smakende, in water en nagenoeg alle andere oplosmiddelen (alkohol, aether, chloroform) moeilijk oplosbare, kleur- en reukloze kristallen; zij reageert alkalisch, is niet vluchtig en vormt met zuren meestal kristalliseerbare, bitter smakende, in water en alkohol oplosbare zouten, waarvan vooral het zoutzure zout C17H19NO3.HCl in de geneeskunde gebruikt wordt.
Morphine is uitgangsmateriaal geworden van verschillende geneesmiddelen. Door verhitten van morphine met zoutzuur ontstaat apomorphine (anhydromorphine), die als zoutzuur zout als geneesmiddel wordt gebruikt. Door methyleren verkrijgt men de codeïne (methylmorphine), die ook als zodanig in het opium voorkomt, door aethyleren wordt aethylmorphine verkregen, die in de vorm van zoutzuur zout bekend is als dionine. Van de zuurderivaten is het bekendst de diacetylmorphine, het heroïne dat geen voordelen boven morphine heeft en als verslavingsmiddel berucht is.
Bij heroïne is zowel de waterstof der phenol OH-groep als die van de OH-groep van de secondaire alkohol in de morphine vervangen door de acetylgroep. Door oxydatie van de alkohol-groep tot een keton krijgt men een verbinding, die als morphinon bekend is. Wanneer in het morphinon de dubbele binding door invoeren van 2 waterstofatomen wordt opgeheven, krijgt men dihydromorphinon, dat als geneesmiddel bekend is onder de naam dilaudide. Op overeenkomstige wijze heeft men van codeïne het codeïnon en het dihydrocodeïnon of dicodide bereid.
Morphine werkt verlammend op het centrale zenuwstelsel, vooral op de schors van de grote hersenen en op bepaalde centra van het verlengde merg. Daardoor werkt het pijnstillend en onderdrukt het de hoestprikkel; voor dit laatste doel maakt men echter bij voorkeur gebruik van de bovengenoemde derivaten zoals codeïne en dionine. Verder geeft morphine pupilvernauwing, verlangzaamt het de pols en kan soms aanleiding geven tot braken. Op de darm werkt het door verhoging van de tonus en het kan daardoor constipatie teweegbrengen.
Sommige patiënten ondervinden van het gebruik van morphine een euphorie, die gemakkelijk aanleiding geeft tot verslaving. In de Opiumwet zijn bepalingen gegeven, die ten doel hebben misbruik te voorkomen.
Lit.: Lyndonn, F. Small and Robert E. Lutz, Chemistry of the Opium Alkaloids (Washington 1932); T. A. Henry, The Plant-alkaloids (4th ed., London 1949).
Morphinisme noemt men het verslaafd zijn aan morphine of andere opium-alkaloïden en de ziekelijke gevolgen daarvan. Het voornaamste middel waaraan verslaving ontstaat is ongetwijfeld de morphine, het belangrijkste alkaloïd uit de opium. Echter kunnen ook opium zelf (opium schuiven) en andere daaruit bereide stoffen (pantopon, heroïne, soms codeïne) als verslavingsmiddel gebruikt worden.
De in de geneeskunde het meest toegepaste werking van morphine bestaat vnl. uit het opheffen van pijn; bij deze toepassing treedt echter meestal een lichte euphorie op, die de grondslag vormt voor een latere verslaving. Deze euphorie is veelal gekenmerkt door een verdwijnen van onlustgevoelens: na gebruik van morphine vallen de zorgen weg.
De directe oorzaak van het morphinisme ligt in het feit, dat wanneer morphine gedurende enige tijd gebruikt wordt een zgn. zucht naar morphine optreedt, welke indien zij niet gestild wordt tot zeer onaangename abstinentieverschijnselen aanleiding geeft.
Tot het ontstaan van het morphinisme komt het meestal door een combinatie van twee factoren. Enerzijds werkt het veelvuldig voorschrijven van opium-alkaloïden of het zeer gemakkelijk beschikken over deze stoffen (artsen, apothekers, verplegend personeel) het ontstaan van een morphine-zucht in de hand, anderzijds bevordert een bepaalde geestesgesteldheid het optreden van morphinisme.
Bij voortgezet gebruik van morphine treedt spoedig een gewenning. in zodat grotere hoeveelheden gebruikt moeten worden om het gewenste effect te bereiken. Niet in het minst door de reeds genoemde abstinentieverschijnselen wordt de zucht naar morphine zo sterk, dat geen enkele morphinomaan daaraan weerstand kan bieden. Op dan duur neemt de morphinist alle (ook misdadige) middelen te baat om zich morphine te verschaffen. Het gevolg hiervan kan een financiële ondergang en contact met de strafrechter zijn.
Terwijl in het begin geen nadelige gevolgen op de werkkracht en geestelijke prestaties worden ondervonden, geraakt op den duur de morphinist lichamelijk geestelijk en maatschappelijk in verval. Zijn lichaam vermagert, zijn houding heeft iets rusteloos en onzekers, de huidkleur is vaak gelig, de pupillen zijn nauw. In vergevorderd stadium is de morphinist een geestelijk en lichamelijk wrak.
Juist gezien het veelvuldig optreden van morphinisme heeft men gezocht naar synthetische vervangingsmiddelen, waarbij men hoopte, dat deze een krachtige pijnstillende werking zouden bezitten, zonder behept te zijn met de mogelijkheid van een verslaving. Het is inderdaad gelukt middelen te vervaardigen met een zeer krachtige pijnstillende werking; deze bleken echter alle tot verslaving te kunnen leiden. Deze middelen vormen daarom een groot gevaar, omdat de opiumcultuur (en daardoor ook de distributie van opium) tot op zekere hoogte internationaal gecontroleerd is. Een dergelijke controle, hoewel deze beproefd wordt, is met synthetische middelen veel moeilijker.
De behandeling van morphinisme is buitengewoon moeilijk en de kans op blijvend succes is gering. Toch moet getracht worden om de lijder aan morphinisme, die men als een zieke moet beschouwen, te helpen. Daartoe is het onderbrengen voor de duur van de behandeling in een sanatorium of andere daartoe bestemde inrichting noodzakelijk. Er heerst verschil van mening of men bij deze behandeling de toediening van morphine onmiddellijk geheel moet staken ofwel een geleidelijke onthouding moet toepassen. Ondanks de dikwijls ernstige abstinentieverschijnselen valt er thans een zekere voorkeur vast te stellen voor de eerst vermelde methode. In positieve zin dient bij de behandeling psychotherapie toegepast te worden om zodoende de geestelijke oorzaak van het morphinisme te bestrijden.
PROF. DR A. TH. KNOPPERS.