Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

OOSTERHOUT

betekenis & definitie

Noordbrabantse gemeente, groot 7302 ha met (1951) 20 760 inw., van wie (194.7) 98 pct R.K. en 2 pct andersdenkenden, ligt op het punt van samenvloeiing van Wilhelmina- en Markkanaal, op 7 km N.O. van Breda aan de rijksweg Breda - Gorinchem. Naast Oosterhoutstad (1947 13 620 inw.) omvat de gemeente de kerk dorpen Dorst (1085 inw.), Stuivezand (940 inw.), Den Hout (950 inw.) en Oosteind, die — in tegenstelling tot de stad Oosterhout zelf — in hoofdzaak agrarisch georiënteerd zijn.

Aan de belangrijke plaats, die de geestelijke ridderorden: de Tempeliers en later de ridders van St Jan, in het oude Oosterhout innamen, herinneren de zgn. Slotjes, een aantal kasteeltjes aan de zuidzijde van de stad, waarvan een is ingericht als raadhuis. Op de Markt verheft zich de monumentale St Janskerk (15de eeuw). Op kerkelijk gebied is Oosterhout verder vooral bekend om zijn kloosters: St Paulusabdij, O.L. Vrouwe-abdij (abdij Notre Dame) en St Catharinadal. Een bekend sportcentrum is het „Natuurbad de Warande”.

De gemeente is rijk aan natuurschoon (Vrachelse heide, Seterse bergen, bossen van Dorst). Naast een krachtige middenstand kent Oosterhout een belangrijke, sterk gedifferentieerde industrie, w.o. verscheidene groot-bedrijven, als PhilipsVolt. Oosterhout wordt reeds in 1100 genoemd. In 1289 bouwde Willem van Strijen er een groot ridderslot, dat in de 15de eeuw in verval geraakte. In 1809 ontving de toen nog open plaats stedelijke rechten.

Lit.: Industrieterrein-documentatie der gemeente O. (Tilburg 1944, Econ. Techn. Inst. v. N.-Brabant).

< >