eilandengroep in de Indische Oceaan, ten Z. van de Andamanen, waarmee zij thans een administratief geheel vormen in het verband van de Unie van India. Er zijn 19 eilanden, waarvan 7 onbewoond, de totale oppervlakte is 1650 km2, het aantal inwoners (1949) 13 000.
De archipel bestaat uit 3 groepen: een noordelijke met twee eilanden, waarvan Car Nicobar het voornaamste is, een middelste met 7 grote en 2 kleinere eilanden, waaronder Camorta, Katsjal en Nankauri, en ten Z. van het Sombrero-Kanaal een zuidelijke groep met 2 grote en 6 kleine eilanden, waartoe behoren Groot-Nicobar en Klein-Nicobar. De beide laatste zijn hoog en met tropisch oerwoud bedekt, waarin een bijzondere palmsoort (Orania) voorkomt. Geologisch vormen de door koraalriffen omgeven eilanden een voortzetting van de bergketens van West-Birma.De bewoners worden tot de Maleiers gerekend, echter met een Dravidische inslag. Zij zijn zwaar en krachtig gebouwd, hebben een bruine tot koperrode huid, een breed gezicht en zwart golvend haar. De woningen worden gebouwd op palen. Zij leven van visvangst en handel in kokosnoten, eetbare vogelnestjes en schildpad. Sedert 1756 behoorde deze eilandengroep aan Denemarken; het klimaat echter deed de Deense kolonisten spoedig uitsterven. Later werd de groep bezet door Oostenrijkers, Denen en ten slotte in 1869 door de Engelsen. Gedurende Wereldoorlog II werden de eilanden door de Japanners bezet (1942-1945).
Lit.: G. Whitehead, In the N. Islands (1924); E. H. Man, The N. Islands and their people (London 1933).