Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

NEDERDALING TER HELLE

betekenis & definitie

is de voorstelling, dat Christus tussen dood en opstanding in het dodenrijk heeft verkeerd. Omtrent de nauwkeurige taak, die Christus daar had, lopen de meningen uiteen.

Naast enkele vagere gegevens in het N.T. als Matth. 12 : 40, Hand. 2 : 24 v.v., Eph. 4 : 9 is in het bijzonder I Petr. 3:19 v.v. de plaats, die tot de genoemde voorstelling aanleiding gegeven heeft. In de vroeg-Christelijke literatuur wordt zij eveneens vrij vaak gevonden, bijv. Petr. evang. 10 : 41, 42, Orac. Sibyll. 8 : 310, Od. Sal. 42 : 13 v.v., enz. De oorsprong der voorstelling is moeilijk na te gaan; zij doemt tegelijkertijd in verschillende streken op: Klein-Azië, Rome, Syrië en vindt haar rechtvaardiging in de theodicee-gedachte: zorg om de reeds gestorvenen, die het Evangelie nog niet vernomen hadden. Zoals gezegd, zijn de interpretaties van de nederdaling tamelijk verdeeld: behalve de verlossende werkzaamheid van Christus werd gedacht aan een strijd van Christus met de vorst der onderwereld en diens vernietiging, ook aan een speciale zorg voor de rechtvaardigen onder de Oudtestamentische bedeling.

De R.K. opvatting is deze, dat het uitgesloten moet worden geacht, dat Christus naar de hel is gegaan; Hij is in het dodenrijk der vaderen afgedaald om de gelovigen uit de Oudtestamentische tijd te bevrijden. Hij is dus uitsluitend tot de reeds in beginsel gerechtvaardigden gegaan, omdat hun verblijfplaats Hem alleen waardig was. De Protestantse opvatting weet geen weg met een verlossende werkzaamheid Christi in het dodenrijk: voor de Oudtestamentische zaligen was het niet nodig, voor de ongelovig gestorvenen was in dit leven alles beslist. Men denkt in de reformatorische theologie bepaaldelijk aan de helse smarten door Christus aan het kruis geleden (Luther), ook aan het vernietigen van het rijk des satans (Form. Conc. IX).

De Calvinistische theologie hield zich gaarne aan de zoëven genoemde eerste uitlegging: de helse smarten aan het kruis (vgl. Heidel Cat. antw. 44), hoewel men ook neigde tot de opvatting, dat enkel aan een verblijven van Christus „onder de macht des doods” moet worden gedacht (Cat. van Westminster); toch heeft de andere opvatting het op den duur gewonnen. Zo krijgt in het Calvinisme de voorstelling het karakter van het diepste punt van Jezus’ strijd met dood en satan; in het Lutheranisme is zij reeds het begin van zijn verhoging: de oplossing van het rijk des satans. Met dit al is evenwel nauwelijks recht gedaan aan de eigenlijke strekking van de voorstelling: een mogelijke heilsprediking aan degenen, die als ongelovigen gestorven zijn.

PROF. DR H. VAN O YEN

Lit.: H. Bavinck, Geref. Dogmatiek, III (s1918); Jean Monnier, La descente aux enfers (1905); W. Bieder, Die Vorstellung von der Höllenfahrt Jesu Christi (1949).

< >