bescherming als natuurmonument van terreinen en andere uitingen der natuur, waarvan het behoud uit wetenschappelijk of aesthetisch oogpunt wenselijk is. Het begrip natuurreservaten strekt zich echter ook uit tot het behoud van overblijfselen der cultuur uit voorhistorische tijd.
Het streven om terreinen in ongerept natuurlijke staat, of, zo zij niet vrij zijn van menselijke invloed, in hun tegenwoordige toestand voor het nageslacht te bewaren, is sedert het begin dezer eeuw in vele landen tot ontwikkeling gekomen. Het voorbeeld daartoe gaven de V.S., waar het streven naar natuurbescherming in de tweede helft van de vorige eeuw is ontstaan als weerslag op de steeds verder schrijdende, niets ontziende bosvernietiging. In NEDERLAND kwam het streven, bepaalde terreinen tegen de steeds toenemende ontluistering door de cultuur te beschermen, in het begin dezer eeuw tot verwezenlijking. Aanleiding hiertoe was het voornemen van de gemeente Amsterdam om het Naardermeer te bestemmen tot bergplaats voor gemeentelijk vuil en afval, waartegen de in 1901 opgerichte Natuurhistorische Vereeniging met kracht opkwam. Dit leidde tot de oprichting in 1905 van de Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland. Onder voorzitterschap, eerst van dr J. Th. Oudemans en daarna van mr dr P. G. van Tienhoven met wijlen dr Jac.
P. Thijsse als secretaris, heeft deze vereniging tot nu toe reeds 55 belangrijke en deels uitgestrekte terreinen met een gezamenlijke oppervlakte van ia 800 ha, waaronder het Nationaal Park „Veluwezoom” ter grootte van 3892 ha, in eigendom weten te verkrijgen. Vervolgens kwamen op initiatief der Ver. tot Behoud van Natuurmonumenten in alle provincies stichtingen tot stand, welke „Landschappen”, in Friesland „It Fryske Gea” genaamd, als doel nastreven landgoederen en andere terreinen in eigendom te verkrijgen om natuurschoon, waar dit dreigt verloren te gaan, te bewaren. Zij hebben reeds belangrijke terreinen voor de ondergang behoed. Ook van rijkswege wordt veel voor de natuurbescherming gedaan, waarbij het Staatsbosbeheer een belangrijke taak heeft te vervullen. Van de domeingronden, die tot deze tak van dienst behoren, zijn door de regering ca 95 terreinen, als heidevelden, zandverstuivingen, duinen, veenplassen enz., waarvan het uit geologisch, botanisch, ornithologisch of archaeologisch oogpunt of om andere redenen wenselijk is, dat zij in ongerepte staat worden bewaard, met een totale oppervlakte van ii 000 ha, tot natuurmonument verklaard.
Ook is dit het geval met een aantal zodanige terreinen, die deel uitmaken van woeste gronden, toebehorende aan gemeenten, stichtingen en andere publiekrechtelijke lichamen. De natuurbescherming wordt bovendien door de overheid bevorderd door wettelijke maatregelen (natuurschoonwet 1928). In de eerste plaats moeten worden genoemd de Noodboschwet-1917 en de daarvoor in de plaats gekomen Boschwet-1922. Laatstgenoemde wet schept o.m. de mogelijkheid van onteigening van onroerende monumenten en natuurmonumenten in het belang van monumentenzorg en natuurschoon. Zeer belangrijk voor de natuurbescherming is voorts de Natuurschoonwet-1928. Ook de Bodemproductiewet-1939 had, hoewel indirect, betekenis voor de natuurbescherming.
Thans wordt deze materie geregeld door de op grond van de Bodemproductiewet-1939 uitgevaardigde Bodemproductiebeschikking-1949, Bosbouw en Houtteelt. Deze beschikking heeft een zuiver economische strekking en dient als overgangsmaatregel tot de Boswet-1922 zal zijn herzien. Bij de Natuurbeschermingsbeschikking van Apr. 1940 wordt bepaald, dat de onder de departementen van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening, van Sociale Zaken en van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen ressorterende diensten geen cultuur-technische werken mogen uitvoeren, noch hulp verlenen aan de totstandkoming van zodainige werken, dan nadat een verklaring is afgegeven, dat daartegen uit het oogpunt van natuurbescherming en landschapsschoon geen bezwaar bestaat. Met het afgeven van deze verklaringen, waardoor veel kan worden gedaan in het belang van de natuurbescherming, is het Staatsbosbeheer belast.
Belangrijk voor de natuurbescherming is de in Mei 1941 door de regering ingestelde Rijksdienst voor het Nationaal Plan. Bij besluit van de president van deze dienst is een vaste commissie ingesteld, op voorstel waarvan deze bij beschikking van 20/21 Juli 1942 een lijst van ca 300 terreinen heeft vastgesteld, die om hun nationale of provinciale, wetenschappelijke betekenis in de eerste plaats voor bescherming in aanmerking komen. Zij zijn niet tot natuurmonument verklaard, maar zonder medeweten van de Nationale Plandienst mogen op deze terreinen geen werken worden uitgevoerd.
Behalve door het Staatsbosbeheer wordt op het gebied der natuurbescherming nuttig werk verricht door de Ned. Heidemaatschappij, door de Kon. Ned. Toeristenbond A.N.W.B., door verschillende locale organisaties en door de Bond Heemschut met haar subcommissie „De Weg in het Landschap”. Deze laatste heeft ten doel, de bevordering van een goede landschappelijke behandeling en verzorging van de wegen in Nederland. Als belangrijke organisaties, die natuurbescherming ten doel hebben, moeten worden genoemd: de stichting „Het Nationale Park de Hooge Veluwe”; voorts de stichting „Het Gooisch Natuurreservaat”, opgericht in 1932, die met geldelijke bijdragen van de Provincie Noord-Holland, de gemeente Amsterdam en zes Gooise gemeenten, 1650 ha heide en bos in het Gooi heeft aangekocht, welke terreinen inmiddels zijn uitgebreid tot 1765 ha, om deze als zodanig in stand te houden; als ook de „Stichting tot Instandhouding der Goederen en Rechten van het Huis Bergh” te ’s-Heerenberg, welke 1650 ha bos omvat.
Genoemd moeten voorts worden: de stichting „Natuurmonument De Beer”, die een natuurwetenschappelijk belangrijk complex domeingrond ter grootte van 1300 ha beheert nabij Hoek van Holland; de „Stichting tot behoud van het Natuurmonument De Koningsbelten”, bestaande uit 550 ha heide, gelegen op de westelijke helling van de Haarlerberg en eindelijk de in 1950 opgerichte stichting „Het Nationaal Park De Kennemer Duinen”, ter grootte van 1200 ha en omvattende het duingebied ten N. van de Bloemendaalse Zeeweg. Zo goed als alle organisaties, die natuurbescherming ten doel hebben, zijn verenigd in de Contact-Commissie voor Natuur- en Landschapsbescherming.
PROF. IR J. H. JAGER GERLINGS
Lit.: Jac. P. Thijsse, Natuurbescherming en Landschapsverzorging in Nederland (Amsterdam 1946); J. W. Keiser, Overheidszorg voor het Natuurschoon (1949); Handboekje der Ver. tot Behoud van Natuurmon. in Ned. (bevat een voll. opg. van de natuurmon. in Ned.) (Amsterdam 1949); Natuur en Landschap (uitg. v. d. Contact-Gomm. voor Natuur- en Landschapsbescherming).
In BELGIË waren het vooral de geleerden J. Massart en E. Rahir, die het belang van natuurbescherming, van wetenschappelijk standpunt, naar boven brachten. Evenals echter in Nederland de bedreiging van het Naardermeer aanleiding werd tot de stichting van de Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten, verwekte in België de voorgenomen vernietiging van twee merkwaardige landschappen, de Kalmthoutse Heide en de kustduinen bij De Panne, het eerste georganiseerde nationale verzet. In 1910 werd te Antwerpen door mevr. K.
Delaunois-Bonefske, door Osc. Delaunois en Am. de Lattin de Vereeniging voor Natuur- en Stedenschoon gesticht. Pas in 1941 verkreeg zij de klassering van de Kalmthoutse Heide als natuurreservaat (1700 ha), terwijl van de kustduinen slechts een zeer beperkt gedeelte kon worden gered. Dezelfde vereniging belegde in 1935 het eerste internationaal congres voor natuur- en stedenschoon en organiseerde in 1949 de eerste internationale tentoonstelling (19 deelnemende landen) gewijd aan de natuurreservaten, beide te Antwerpen. In het Waalse landsgedeelte is de natuurbescherming vooral het werk van Ardenne et Gaume, gesticht te Brussel (1941) door R. Bouillenne en M. Cosyn.
Zij koopt met financiële steun van sympathiserenden gebieden met wetenschappelijke of landschappelijke betekenis: Torgny, het vogelreservaat Presseux (Sprimont), Roches Noires te Comblainau-Pont. Andere beheert zij namens particulieren of gemeentebesturen: Furfooz, Poilvache te Yvoir, Han-sur-Lesse, Saint-Roch te Ferrières. Een meer locale waakzaamheid wordt uitgeoefend door de Ligue des Amis de la Forêt de Soignes (Brussel, 1905, R. Stevens gezegd „le Sylvain”); de Association Pour la Dèfense de l’Ourthe et de ses Affluents (Luik, 1924, L. Gavage); Les Amis de la Fagne over het hoogveen in de provincie Luik (Polleur, 1935, Freyens). In 1951 werd de V.Z.W.O. De Vogelreservaten van België gesticht, daar andere langer bestaande ornithologische verenigingen de natuurschut-actie'ciet in de eerste plaats beogen (hetzelfde kan gezegd van de grote toeristische bonden).
Van bijzonder belang is dat, in aansluiting op de vergadering van de Internationale Unie voor Natuurbescherming te ’s-Gravenhage (1951) en op initiatief van Wal ter Vandenbergh, directeur van de Antwerpse Zoo, een Nationaal Verbond voor Natuurbescherming (Entente nationale pour la Protection de la Nature) kon worden gesticht (Brussel, 1952, voorzitter R. Mayné, tevens huidige voorzitter van Ardenne ct Gaume), waarbij alle hoger genoemde natuurschutverenigingen zijn aangesloten. Want de redding van het natuurpatrimonium moet in België vooral van particulieren uitgaan. Het Rijksbeheer van Waters en Bossen heeft de zorg voor een aanzienlijke beboste oppervlakte, maar voornamelijk met economische bedoelingen, en zijn strijd tegen de verontreiniging van de waterlopen heeft niet altijd succes. De Koninklijke Commissie voor Monumenten (z monumentenzorg) werd bij K.B. van 29 Mei 1912 veranderd in Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen „in aanmerking genomen het aesthetisch belang, de natuurlijke schoonheid van het land, zijn schilderachtige landschappen voor beschadiging te vrijwaren en... het wetenschappelijk belang, de bewaring te verzekeren op enkele bijzonder merkwaardige plaatsen, van de oorspronkelijke aanblik van de bodem, zijn geologische eigenaardigheden, de inheemse planten en dieren van zeldzame of karakteristieke soort, alsook de overblijfselen van de praehistorie”. De Wet op het Behoud van Monumenten en Landschappen (7 Aug. 1931) stelde procedure en sancties vast in geval van klassering op historische, aesthetische of wetenschappelijke gronden. In 1948 waren ruim 1220 monumenten gerangschikt, maar slechts 155 „landschappen” — en daarin zijn straatbeelden, een rij bomen, kerkhoven e.d. begrepen.
Aan werkelijke natuurreservaten bezit het rijk, buiten de Kalmthoutse Heide en de duinen bij De Panne, slechts het Zwinlandschap, dat geklasseerd werd dank zij de stuwkracht van de verdienstelijke ornitholoog L. Lippens en door zijn grensligging erg in het gedrang kwam; verder enkele bossen; alhoewel ook het Zoniënwoud e.a. beboste gebieden onder toezicht van het Bosbeheer als zodanig kunnen worden beschouwd. Sommige provinciebesturen hebben domeinen onder hun beheer, die gedeeltelijk als natuurpark kunnen gelden: Bokrijk (bij Hasselt) in Limburg, Borgoumont (te La Gleize) in Luik. Ook enige gemeentebesturen maken zich verdienstelijk door het bewaren onder de vorm van openbaar park van meestal beboste terreinen, vnl. oude landgoederen in de omgeving van grote steden, wanneer zij met verkaveling worden bedreigd. Maar het blijft alles detailwerk in vergelijking met de snel woekerende landschapsverminking door industrialisatie, wegenontwikkeling en ongeplande woningbouw.
De gedachte van meer algemene planning vond haar weg na het stedebouwcongres te Gent 1913. Een besluit-wet van 25 Aug. i9I5 werd pas in 1932 gevolgd door een wetsvoorstel, weldra ingetrokken, en door een ander (baron Houtard) in 1938, dat besluit-wet werd op 12 Sept. 1940 en bekrachtigd door het ministerie van Openbare Werken op 17 Nov. 1944 en 2 Dec. 1946. De koning kan, voor een gemeente of een deel er van, een algemeen en voorts speciale plannen eisen met het oog op hun rationele aanleg en de aanwending van verschillende zones voor woongelegenheid, landbouw enz. waarbij een plan in verband met gezondheidsleer, veiligheid en aesthetiek bijzonder vermeld wordt. Indien de gemeente zulke plannen niet opstelt, kan de koning zich in haar plaats stellen, wat een beperking van de gemeentelijke autonomie betekent, die de weg op voorheen ongekende wijze opent voor de doorzetting van opvattingen van meer algemeen nut. Meer nog: twee of meer gemeenten kunnen in de uitwerking van een gemeenschappelijk plan van aanleg worden betrokken. Zodra het opleggen van een plan aangekondigd is in het Staatsblad, mag op het omschreven grondgebied niemand nog bouwen of breken, ook niet ontbossen of het reliëf van de grond aanzienlijk wijzigen door graven of aanaarden.
Onteigening bij de verwezenlijking van het plan is voorzien. In 1950 waren van de 2672 gemeenten in België 1518 het voorwerp van dergelijk K.B.
L. DE WACHTER
Lit.: J. Massart, Pour la protection de la nature en Belgique (Brux. 1912); E. Rahir e.a., Réserves naturelles & sauvegarder en Belgique (Brux. 1931); de tijdschriften „Natuur- en Stedenschoon” en „Ardenne et Gaume”.
In de V.S. onderscheidt men „National Parks” (29 terreinen), welke door het Congres worden vastgesteld, en „National Monuments” (40 terreinen), tot welke laatste niet alleen terreinen behoren, die waard zijn om te worden behouden wegens hun natuurschoon of hun wetenschappelijke betekenis, doch ook archaeologische, architectonische of historische monumenten; zij worden aangewezen door een besluit van de president der V.S.
De voornaamste „National Parks” zijn: Yellowstone Park (1872), Yosemite Park en Sequoia Park (1890), Glazier Park (1910), Mount Ranier Park (1899), Mount Mc ïünley Park (1917)» Olympic Park (1919) en Grand Canyon Park (1919). Sedert het begin van deze eeuw volgt men ook in andere landen het voorbeeld der V.S. door het stichten van natuurmonumenten, waarbij de natuurbescherming uitsluitend staatszorg is, of waarbij, evenals in Nederland, het particuliere initiatief een meer of minder belangrijke rol speelt. In Zwitserland was dr Paul Sarasin de pionier, die er in slaagde het Parc National Suisse in Engadin, groot 14 000 ha, op te richten. In Duitsland heeft de natuurbescherming zich onder leiding van dr H. Conwentz krachtig ontwikkeld; men vindt daar thans ca 500 natuurmonumenten, waarvan de voornaamste zijn: de Schorfheide bij Eberswalde, de Wilsederberg in de Lüneburger heide, de Ammergauer bergen ten Z. van München, het Karwendelgebergte en de Königssee bij Berchtesgaden. In Frankrijk is bekend het Parc National du Pelvoux in de West-Alpen en in Italië het Gran Paradiso in de Abruzzen. In Canada heeft natuurbescherming plaats door het aanwijzen van zgn. „Dominion Parks”, als het Rocky Mountains Park, het Jaspar Park, het Yoho Park en het Buffalo Park, dat een toevluchtsoord vormt voor de laatst overgebleven bisons.
Naast natuurbescherming in de vorm van het bewaren van terreinen, uit hoofde van het natuurschoon dat zij bieden of wegens hun wetenschappelijke of historische betekenis, wordt steeds meer de wenselijkheid gevoeld belangrijke dieren- en plantensoorten te behoeden voor algehele ondergang ten gevolge van het steeds meer voortdringen der cultuur. Deze vorm van natuurbescherming komt tot uiting door het oprichten in veel landen van nationale verenigingen of commissies, die internationale samenwerking tot behoud van de natuur beogen door het treffen van maatregelen tegen uitroeiing van dieren- en plantensoorten en ter bewaring van bijzondere scheppingen der natuur in het algemeen. Men realiseert zich hierbij steeds meer, dat het grootste gevaar voor de hogere diersoorten is de ongebreidelde jacht, vooral wanneer hieraan het vormen van een handelsobject van de dieren of van voortbrengselen daarvan ten grondslag ligt.
Zo zijn tegen uitroeiing van de walvis speciale internationale regelingen getroffen en is een Antarctisch reservaat ingesteld. Een der oudste en voornaamste nationale parken, die in de eerste plaats de bescherming van hogere diersoorten ten doel hebben, is het Kruger Wildreservaat in de Unie van Zuid-Afrika, dat ca 2½ millioen ha groot is. Zeer belangrijk is ook de oprichting in 1929 op initiatief van koning Albert van België in Belgisch-Kongo van het Parc National Albert, waarvan de grondslag reeds werd gelegd door koning Leopold II. Dit reservaat met grote wetenschappelijke betekenis, oorspronkelijk groot 210000 ha en kortgeleden uitgebreid tot ca 800 000 ha, omvat het woongebied van de Gorilla Beringei. Het totaal gereserveerde gebied van het Instituut der Nationale Parken in Belgisch-Kongo is door de stichting van nog drie andere nationale parken gebracht op bijna 3 millioen ha. In 1913 had op initiatief van dr Paul Sarasin te Bern de eerste internationale conferentie voor natuurbescherming plaats, waar 17 regeringen waren vertegenwoordigd.
Op instigatie van dr A. Gruvel werd in 1925 het Comité Permanent National pour la Protection de la Faune Coloniale in het leven geroepen. Op initiatief van mr dr P. G. van Tienhoven werd op 12 Juli 1925 de Nederlandsche Commissie voor Internationale Natuurbescherming gevormd. Een van de belangrijkste uitkomsten van de bemoeiingen der commissie was de vastlegging door het Ned.-Indisch gouvernement in 1934 van een wildreservaat ter grootte van enkele honderdduizenden ha in de Gajoen Alaslanden (gouvernement Atjèh en Onderhorigheden), ter bescherming van de daarin voorkomende diersoorten, als olifant, orang-oetang, rhinoceros, Maleise beer, dwerghert, Sumatraanse dwergantilope en tapir. In de V.S. is op dit gebied werkzaam het American Committee for International Wild Life Protection en in het Engelse Gemenebest de Society for the Preservation of the Fauna of the Empire. Met medewerking van de genoemde nationale organisaties ter bereiking van internationale samenwerking, werd in 1928 te Brussel opgericht het Office International pour la Protection de la Nature, staande onder leiding van mr dr P.
G. van Tienhoven en prof. V. van Straelen te Brussel. Dit te Brussel gevestigde bureau stelt zich ten doel, het verzamelen en publiceren van documentatie en wettelijke maatregelen ten behoeve van de natuurbescherming over de gehele wereld. Zijn voornaamste uitgave is de Revue International de Législation pour la Protection de la Nature. Ten slotte werd op 5 Oct. 1948 op initiatief der Franse regering te Fontainebleau besloten tot de oprichting van de Union Internationale pour la Protection de la Nature, waarbij 18 regeringen, 7 internationale en 107 nationale natuurbeschermingsorganisaties, vertegenwoordigende 33 landen, de acte van oprichting tekenden. Het bureau van deze Union, die nauw samenwerkt met de U.N.E.S.C.O., werd te Brussel gevestigd.
PROF. IR J. H. JAGER GERLINGS
Lit.: Meded. der Ned. Comm. voor Intern. Natuurbesch., Journals of the Society for the Preservation of the Fauna of the Empire, Journals of the American Museum of National History, Publ. van het Office International pour la Protection de la Nature, Publicaties van het American Committee for Intern. Wild Life Protection, Publicaties van de Union Internationale pour la Protection de la Nature; Etat de la Protection de la Nature dans le Monde en 1950, The Position of Nature Protection throughout the World in 1950 (Un. p. 1. Prot. d. 1. Nature, Bruxelles 1951).