Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

MUNDA

betekenis & definitie

is de naam van een volk van een kleine 600 000 zielen, van wie ruim 400 000 in het Ranchi-district van Chota Nagpur in de prov. Bihar en Orissa (India) wonen.

Hun taal, het Mundari, wordt ook door andere groepen gesproken en heeft vroeger een nog veel grotere verbreiding gehad. Zij wordt gerekend tot de Austro-Aziatische taalfamilie. De eigenlijke Munda’s zijn zeer donker en hebben grove gelaatstrekken met brede, platte neus, laag voorhoofd en dikke lippen. Von Eickstedt rekent hen tot het Indo-Melanide ras, maar neemt Mongoolse beïnvloeding aan, hetgeen trouwens ook in hun cultuur tot uiting komt.Chota Nagpur, dat eerst dicht bebost moet zijn geweest, werd door de Munda’s en Oraons in een agrarisch land veranderd. Toen de eersten dit gebied bereikten waren zij waarschijnlijk nog primitieve verzamelaars en jagers. Het zijn de Oraons geweest, die de landbouw introduceerden, welke toen door de Munda’s werd overgenomen. De sociale organisatie kent een verdeling in een aantal exogame vaderrechtelijke groepen (kili), die totemistisch zijn. De belangrijkste territoriale eenheid is het dorp, dat onder leiding staat van het profane dorpshoofd, de munda, enerzijds, en het sacrale hoofd, de pahan, anderzijds. Het lijdt geen twijfel of beide ambten waren vroeger in één persoon verenigd.

Beide zijn erfelijk in bepaalde families. Wordt een dorp te groot, dan ontstaat er kolonievorming, waarbij moeder- en dochterdorp met elkander voeling blijven houden. Een grotere sociale eenheid vinden we in de patti, een dorpenbond van een twaalf moeder- en dochterdorpen, die een gemeenschappelijk hoofd, de manki, hebben, wiens ambt eveneens erfelijk is.

De Munda-cultuur onderging grote veranderingen onder invloed van het Hindoeïsme en later van het Christendom. De meest merkwaardige gebeurtenis omstreeks de eeuwwisseling is de bekering geweest van grote aantallen tot het Christendom. Dit heeft eveneens invloed gehad op de cultuur van de niet-bekeerden. Zo verliet men de oude gewoonte de doden te verbranden en ging hen begraven. Met de behandeling van de doden hangt nog een oud en voor de Munda’s kenmerkend cultuurelement samen: het oprichten van herinneringsstenen voor de overledenen. Het voorkomen van dergelijke monumenten langs de wegen en bij de nederzettingen, ook daar waar nu geen Munda’s meer wonen, is een bewijs voor hun vroeger verblijf aldaar.

PROF. DR H. TH. FISCHER

Lit.: Th. Jellinghaus, Sagen, Sitten und Gebräuche der Munda-Kohls in Chota Nagpore, Ztschr. f. Ethnol., 3 (1871), blz. 326-337, 365-380; Sten Konow, Notes on die Munda Family of Speech in India, Anthropos., 3 (1908), blz. 68-82; F. A. Grignard, The Oraons and Mundas from the Time of their Settlement in India, Anthropos., 4 (1909), blz. 1—19; Sarat Chandra Roy, The Mundas and their Country (Calcutta 1912); Gordon T. Bowles, Linguistic and Racial Aspects of the Munda Problem.

In: Studies in the Anthropology of Oceania and Asia pres. in mem. of R. B. Dixon (Cambridge, Mass., 1943), blz. 81-101. (Papers of the Peabody Museum of Amer. Archaeology and Ethnology, Harvard University, Vol. XX).

< >